Nadat Indonesië in 1945 de onafhankelijkheid uitriep, stuurde Nederland 95.000 dienstplichtigen naar de archipel om zijn gezag te herstellen. Chris Paling, grootvader van Judith Evertse, was één van die militairen. Zijn dagboek laat de verwarring en angst zien van deze ‘jongens in het oosten’. Een persoonlijk verhaal.
Door Judith Evertse
“Zo nu en dan passeerden wij het silhouet van een dessa, verborgen onder klapperbomen. Een vredig gezicht, maar tegelijkertijd ging er een vreemde dreiging van uit. Misschien had de vijand zich daar wel verborgen en loerde hij op zijn kans. Ik voelde mij klein en eenzaam.” Dit zijn de woorden van mijn opa, Chris Paling, voormalig lid van het vierde bataljon Grenadiers van de Palmboomdivisie.
Hij was één van de 95.000 Nederlandse dienstplichtige soldaten die deelnamen aan de politionele acties in voormalig Nederlands-Indië, nadat daar op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid was uitgeroepen door Soekarno en Mohammed Hatta. Het waren veelal jonge mannen uit alle hoeken van Nederland, sommigen de puberteit maar net ontgroeid. Wat maakten ze in het Oosten allemaal mee? Welke gruwelen zagen hun ogen?
Mijn grootvader kon er vol overgave over vertellen. Over zijn indrukken in de mysterieuze Gordel van Smaragd. Het eten, de geuren, de mensen. Hij kon het meestal ook niet laten om zijn licht te laten schijnen op de complexe politieke en militaire situatie rond de politionele acties op Java , die hij zo graag voor ons wilde ontwarren. Maar of hij ooit doodsbang was geweest tijdens de veeleisende, nachtelijke militaire patrouilles? Of er ordinair de brui aan wilde geven? Dat bleef voor mij verhuld doordat de chroniqueur in hem meestal de overhand had. Een beschouwer die zelf de touwtjes in handen wilde houden over welke ingrediënten zijn weergave van ‘Indië’ zou bevatten.
Angst
Dat hij zijn Indische ervaringen na thuiskomst in Nederland (in 1950) ook had toevertrouwd aan het papier, daar kwam ik later pas achter. Na zijn dood in 2013 sloeg ik dit uitgebreide verslag – een mix van een dagboek en historische beschouwingen – voor het eerst open. In dit document kreeg ik een heel andere grootvader en Indië-veteraan te zien dan ik had gekend. De beschouwer liet op schrift zijn masker vallen en onthulde hierin zijn diepste zielenroerselen, de gevoelens en emoties die hij in zijn verhalen voor ons, de kleinkinderen, altijd verborgen had gehouden.
Angst is een terugkomend thema in zijn verslag. Bijvoorbeeld als hij voor het eerst oog in oog komt te staan met zijn ‘vijand’. Net als veel van zijn medesoldaten krijgt hij het te kwaad wanneer op één van zijn patrouilles soldaten van de nationalistische beweging plotseling dichterbij komen.
Uitgebreid doet hij verslag van de doodsangst en de chaos die zich van hem en zijn mede-soldaten meester maken. “Ons peloton zocht dekking. Door gebrek aan ervaring heerste er grote verwarring. De bevelvoerende luitenant wist niet wat te doen. Sommigen raakten in paniek en wilden overeind komen. Ik hoorde mensen angstig om hun moeder roepen. De vijand kwam luid schreeuwend langzaam maar zeker naderbij. Het was als in een nachtmerrie.” Het loopt dit keer met een sisser af, althans voor de Nederlandse militairen. Na gericht vuur vanuit de Nederlandse kant trekken de militaire tegenstanders zich terug.
In rustiger tijden sloeg verveling op de militaire posten nogal eens toe. Op de bijbehorende foto’s zie ik mijn opa in legeruniform in Sembajat, zittend op de rand van een brug met zijn onafscheidelijke sigaretje. Een verlegen jongeman van 19 jaar, opgevoed in een oer-Hollands gezin met een beschermende moeder. De aankomst op Java moet voor mijn opa een ware cultuurshock zijn geweest.
Onduidelijkheid en onrust
Ook een ander soort verwarring nam bezit van hem, zo spat van de pagina’s af. Hij worstelde, net als veel van zijn medesoldaten, met de vraag wat ze nu eigenlijk kwamen doen in Indië. Als soldaten die de bevolking van een opstandige, onrust gevende beweging (Republiek) moesten bevrijden? Of als degenen die een vijandig (Nederlands) gezag moesten herstellen in een land waar de mensen juist onder dat koloniale juk vandaan wilden? Of iets daartussenin? “Ik vond dat de Indonesiërs meer vrijheid zouden moeten krijgen, maar wel in een hecht verband met Nederland.” De moeizame onderhandelingen tussen de Nederlandse regering en de nationalisten zorgden voor veel onduidelijkheid en onrust. Het herstellen van het Nederlandse vooroorlogse koloniale gezag ging mijn opa weer veel te ver. “Dit deed mij teveel aan de Duitse bezetting van ons land denken.”
Hij was niet direct geboren voor het leger, met zijn slungelige en intellectuele voorkomen. Daar kwam nog eens bij dat de diensttijd zijn carrièreplannen danig in de wielen had gereden. Een studiebeurs voor de opleiding tot politierechercheur moest voorlopig in de ijskast. Maar de radio bood uitkomst: hij was op Java werkzaam als verbindingsman, verantwoordelijk voor het maken van radioverbinding tussen militaire posten.
Radio
Toch is het juist die radio die figureert in één van de meest aangrijpende momenten in zijn diensttijd, tijdens een grotere ‘zuiveringsactie’ in vijandelijk gebied. Onderweg stuiten de Grenadiers op een Indonesische jongeman zonder wapen, weggedoken in een gat. De commandant beveelt de jongen met de Nederlandse militairen mee te gaan en de radio van mijn opa te dragen. Mijn grootvader protesteert, maar dat haalt niets uit. De jongen moet de 15 kilo zware radio op zijn rug nemen. Als er in de verte geweerschoten klinken, loopt de situatie dramatisch uit de hand.
“Mijn drager liet zich vallen en wel zo dat het er op leek dat hij het radiotoestel wilde beschadigen. Mijn commandant zag het gebeuren en fluisterde iets met de inlichtingenman. De jongen moest het toestel afdoen en kreeg een teken dat hij mocht gaan. Hij aarzelde, maar ging ten slotte. Een schot klonk en de jongen zakte in elkaar.” Mijn opa bleef zitten met een onverteerbaar schuldgevoel. “Totaal overdonderd liep ik verder. Hoewel ik er niet verantwoordelijk voor was, voelde ik mij er toch bij betrokken en verweet mijzelf dat ik had moeten weigeren mijn toestel af te staan.”
Dat hij zich ondanks de heftige gebeurtenissen staande wist te houden was voor een groot deel te danken aan de hechte kameraadschap die hij met zijn medesoldaten voelde. De wil om te overleven schept tussen de militairen een onverbrekelijke relatie. “Een band die ik in mijn verdere leven weinig meer ben tegengekomen.”
Arrogantie
Maar ook zijn grote nieuwsgierigheid naar deze nieuwe wereld waarin hij is ondergedompeld, biedt afleiding. Zo is de vriendelijkheid van de inheemse burgers, die de soldaten elke morgen met “Tabee toean” begroeten, een aangename verrassing.
Het dagelijkse begroeting staat lijnrecht tegenover de arrogantie die hij ondervindt van de Nederlandse koloniale bevolking op Java. Daarover steekt hij zijn ergernis niet onder stoelen of banken. Hij beschrijft de reactie van Nederlandse vrouwen van wie hij de gezinnen ’s nachts moest bewaken tijdens een week verlof in de bergen van Tretes. “Voor hun veiligheid moesten de militairen ’s nachts bij hen in de buurt wachtlopen. Dat de Nederlandse dames ons ’s morgens nog geen knikje gunden, stoorde ons echter wel.”
Zelfs de vijanden – de soldaten van de Republikeinen – bleken zo slecht nog niet. Bij tijd en wijle was het leven op de militaire posten eentonig te noemen, de strijdkrachten aan de andere kant hadden hier eveneens last van. Dat schept een voorzichtige – zij het tijdelijke – solidariteit met hun militaire tegenstanders. “Het contact met hen was goed. Zij leerden ons hun lied Oh Merdeka en wij leerden hen Oh Madeleine.”
De grootste steun had hij aan zijn vaste correspondentievriendin. Van ‘alle kanten’ werd er op aangedrongen dat Nederlandse meisjes een briefwisseling begonnen met voor hen veelal onbekende militairen, als middel om het moreel hoog te houden. Deze campagne werd een klinkend succes. Er waren zelfs militairen bij die verscheidene penvriendinnen hadden. Mijn opa was er ook één van. Eén penvriendin in het bijzonder, Dirkje van den Brink, veroverde vanuit het verre Heteren met haar pennenvruchten zijn hart. Tegen het einde van de diensttijd gaven veel penvriendinnen er alweer de brui aan. Dirkje bleef, en werd later mijn oma.
Toen de politionele acties hun slot naderden en het besef kwam dat Indonesië de band met het ‘moederland’ definitief zou doorsnijden, was mijn opa opgetogen om weer naar huis te mogen. De aanblik van feestende Indonesiërs die in 1949 het vierjarig jubileum van de Republiek vierden bracht desondanks een golf van teleurstelling teweeg.
Documentaire Tabee Toean
Bij thuiskomst in Nederland (in voorjaar 1950) begon de rest van zijn leven. Een mooie carrière bij het ministerie van Justitie, een huwelijk, vijf kinderen, een tweede huwelijk en twaalf kleinkinderen. Maar Indië liet hem nooit los. Het was voor hem een vreemd soort tweede thuis dat in rook was opgegaan met de geboorte van Indonesië, waar hij een haat-liefdeverhouding mee had. Een plek waar hij op een verwarrende manier zijn coming of age doormaakte.
Toen hij in 1995 de kans kreeg te figureren in de documentaire Tabee Toean pakte hij die kans met beide handen aan. In deze documentaire van regisseur Thom Verheul werden Indië-veteranen aan het woord gelaten over hun gewelddadige ervaringen tijdens de politionele acties. Mijn opa ging met Verheul terug naar Java voor de opnamen. Voor het eerst zag ik hier – meer nog dan in zijn eigen dagboek – zijn emoties door de damwand van de ratio heen sijpelen. Ik vond het mooi om te zien hoe hij de regie aan de interviewer gaf.
Zijn eigen ervaringen en ooggetuigenverslag moesten in de documentaire als illustratie dienen. Bij een brug over een rivier vertelt hij in de documentaire over de gruwelijke executies op twee Indonesische dorpelingen door Nederlandse mede-militairen, die onder zijn ogen plaatsvonden.
Hij vertelt in de camera over de weerstand en verbijstering die hij voelde, toen het eerste lichaam in de rivier viel. Hij beschrijft ook hoe het latere tweede slachtoffer zich uit pure doodsangst met zijn nagels wanhopig vastklampt in de Javaanse aarde, als deze beseft dat hij hetzelfde fatale lot zal ondergaan. “Ze moesten hem overeind sléuren, de brug op. Dat heeft diepe indruk op mij gemaakt.”
Toen zijn dood naderde was Indië voor hem weer springlevend geworden. De analyticus verdween naar de achtergrond. Hij maakte steeds minder een geheim van zijn gevoelens over deze periode, hoe erg hij het eigenlijk vond wat daar was gebeurd. Wie het maar wilde vertelde hij er over.
Daar bij de kali, in Tabee Toean, valt hij een klein moment stil. Zand in de motor van de beschouwing. Of hij er nog steeds mee worstelt, vraagt een opmerkzame Verheul. “Niet dagelijks, dat zou overdreven zijn. Maar wel op het moment dat je er (weer) mee geconfronteerd wordt. Ik betreur het wat hier gebeurd is. Waar waren we in godsnaam mee bezig?”
Dit artikel verscheen eerder in het Eindhovens Dagblad, 10 augustus 2019.