Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Het raadsel van de blauwe zalf

$
0
0

De stand van de medische wetenschap in Nederlands-Indië

Meestal zie je op foto´s wat je ziet, en blijft het daarbij. Soms echter moet  je echter wel drie keer kijken om te weten wat wordt afgebeeld, en soms moet je zelfs enig onderzoek doen om te weten waar het nu werkelijk om gaat en kom je tot de ontdekking dat schijn bedriegt.

Artsen met blauwe zalf (foto G.M. van der Molen)

Door Bert Immerzeel

De foto werd me ooit toegezonden met het bijschrift: ´mijn ouwe heer in een karretje in Medan, zo rond 1936´. Zo veel wist ik dus. En ook wist ik dat de man een dokter was. Maar verder? Die enorme pot blauwe zalf onder zijn linkerhand? Wat is dat eigenlijk, blauwe zalf?

Enig zoeken op het internet helpt ons hier uit de brand: blauwe zalf, officieel kwikzalf geheten, was een veel gebruikt middel tegen schurft en allerlei andere huidaandoeningen. Het bestond uit een mengsel van varkensreuzel en kwik. Omdat het al eeuwenlang in de markt was, werd de werkzaamheid ´uitgebreid´ tot de bestrijding van allerlei andere kwalen zoals syfilis. Ook werd het, net als Coca Cola tegenwoordig, aanbevolen voor het losdraaien van van vaste bouten en moeren.

De Oosthoek Encyclopedie van 1916 beschrijft het als volgt:  “Kwikzalf, – een blauwachtig-grijze zalf, die verkregen wordt door 30 delen kwik te wrijven onder 5 delen wolvet totdat het kwik hier zóó fijn in verdeeld is, dat men geen metaalbolletjes meer ziet. Daarna worden 65 delen benzoëreuzel toegevoegd. Heet in de volksmond blauwe zalf, blauwe boter, hoofdpommade, familiezalf, ruiterzalf.”

Reclame voor blauwe zalf

De genoemde samenstelling, 30 delen kwik en 5 delen wolvet, daar was veel om te doen. Hier lag een enorm terrein braak voor allerlei kwakzalvers die het niet zo nauw namen met de ingrediënten en hoeveelheden. Zo schreef een correspondent van het Orgaan van den Apothekersbond in 1919: “Gaarne wil ik mijn hart weer eens luchten. Ik heb een hoop nieuws waarop ik den aandacht van het hoofdbestuur wil vestigen. Laat ik beginnen met te zeggen dat tegenwoordig iedereen zich gerechtigd en bevoegd acht om medicamenten af te leveren. En op welk een manier. Jan fuselier, Chinezen en meer dergelijke pientere lui leggen zich niet alleen toe op het afleveren van patent-geneesmiddelen, neen, zij schromen niet om zelfs geneesmiddelen te bereiden en die voor aan flinke prijs aan de man te brengen. Ter illustratie het volgende. Te Toeloeng Agoeng woont een gewezen militair – de man verkeert in een doorlopende staat van dronkenschap – en heeft daar een ´drogistzaak´. Zo maakt hij kwikzalf, in de volksmond blauwe zalf geheten, uit een mengsel van doewa sendok lampenzwart en vaselin quantum sufficit sampe itam. Belieft men nog peultjes.”

De Indische Courant schreef nog in 1938: “Vervalsing van medicijnen is in hoge mate onsympathiek, omdat het hier gaat om zieke mensen en mensenlevens. Onlangs werden te Palembang kininetabletten verkocht, in uiterlijk en verpakking geheel gelijk aan de Bandoengsche, doch deze tabletten bevatten praktisch geen kinine. Ook de zogenaamde vitaminetabletten bevatten slechts een minimale hoeveelheid vitaminehoudend poeder, zodat een beri-beri-lijder er volstrekt geen baat bij vindt. Rozenolie komt sterk vervalst op de markt, cocaine, Dermatol, jodoform, kajoepoetiolie, blauwe zalf – dit zijn slechts enkele uit de lange lijst medicijnen, die steeds aan vervalsing onderhevig zijn.”

Voortuitgang

De gezondheidszorg in Nederlands-Indië was aanvankelijk slechts voorbehouden aan het KNIL. In het begin van de 19de eeuw ontstond echter ook, naast een vaccinatiedienst, een burgerlijke geneeskundige dienst. Initiatieven om de lokale bevolking te helpen met de zogenaamde ´dokter djawa´-scholen en inlandse vroedvrouwenopleidingen hadden slechts matig succes. De inlandse bevolking bleef veelal gewoontetrouw een beroep doen op de lokale kruidendokter, de doekoen.

Vanaf de 20ste eeuw – en met de intrede van de zogenaamde ethische politiek – geraakte de gezondheidszorg in een stroomversnelling. Ongetwijfeld zal de toestroom van Europese burgers uit het moederland daartoe hebben bijgedragen. De verbetering van de gezondheid van de inheemsen was door ontwikkelingen op het gebied van hygiëne en vaccinatie vooral van preventieve aard. Wat de curatieve zorg betreft, de ziekenhuizen waren vooral categoriaal ingedeeld: militaire ziekenhuizen (in 1934: 61), burgerlijke hospitalen in de grote steden (64), gesubsidieerde privé-klinieken (vnl. die van de missie, 139) en tenslotte ongesubsidieerde privé-klinieken (233). Tot deze laatste behoorden die van de ondernemingen.

Gemeente Ziekenhuis te Medan

Het moge duidelijk zijn dat het overgrote deel van de inheemse bevolking niet of nauwelijks toegang had tot de curatieve gezondheidszorg. De omvang daarvan (Indië had in 1930 een bevolking van 60,7 miljoen zielen waarvan 59,1 miljoen Inlanders) en de geografische beperkingen maakten dit op zich al onhaalbaar. De doekoen was onmisbaar.

Een en ander betekent dat de rol van zinkzalf (´blauwe zalf´) als volksmiddel nog lang niet was uitgespeeld. En dat gold ook voor soortgelijke middelen als kastorolie, Karlsbader zout, chinine, thymol, laudanum, karbolzuur, jodium en groene zeep. Het waren overigens niet alleen de dokters djawa die deze middelen veel gebruikten, maar ook de minder geoutilleerde privé-klinieken. De artsen daar vielen maar al te graag terug op het gebruik van deze middelen; voor gecompliceerde kwetsuren en aandoeningen konden patiënten immers worden doorgestuurd naar een publiek burgerhospitaal.

Van der Molen

Terug naar de foto. Wie was de dokter in ´het karretje´ met de enorme pot blauwe zalf? En wie zat naast hem? Enig zoeken in het krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek geeft ons het antwoord. Het waren de artsen L. van der Molen en H. Heinemann, beiden verbonden aan de privé-kliniek van de tabaksonderneming Senembah in het bij Medan gelegen Tandjong Morawa.

Van Van der Molen weten we dat hij als arts werkzaam was geweest bij het Gemeente Ziekenhuis in Medan, maar op 1 januari 1938 een overstap maakte naar de privé-kliniek die geleid werd door Heinemann. Het was een zo op het eerste gezicht minder logische carriere-switch. Het Gemeente Ziekenhuis had wel 150 bedden, de kliniek in Tandjong Morawa misschien maar twintig. Misschien heeft meegespeeld dat hij nu naast Heinemann de tweede arts was, en niet meer één van de velen? We weten het niet.

Ziekenzaal kliniek Tandjong Morawa

Hoe het ook zij, vier maanden later zit hij samen met Heinemann in een rijtuig, met aan zijn linkerzijde een enorme pot blauwe zalf. Het was 5 mei 1938, de grote feestdag, de hari besar in Medan. Herdacht werd, dat de grondlegger van de tabakscultuur in Deli, Jacob Nienhuys (1836-1928), 75 jaar tevoren in het Delische voet aan wal had gezet. Het programma omvatte onder meer, naast toespraken van hoogwaardigheidsbekleders, kranslegging bij de Nienhuys-fontein (een gedenkteken opgericht in 1915) en het Wilhelmus, een soort historische optocht en na afloop – voor de Europeanen – zang en dans in Hotel De Boer en de sociëteit.

Over de optocht schreef de Sumatra Post de volgende dag:

dr. Van der Molen met een pot blauwe zalf

“Wie heeft niet eens, in een slapeloze nacht, geluisterd naar het voorbijgaan van een ossenkar, met dat melancholieke geluid van traag gekraak in rythmeloos staccato? De ossenkarren met hun dommelige sapi’s en hun dito voerlieden nemen een zeer aparte plaats in de moderne cultures in, misschien, alle moderne vaart en alle motoren ten spijt, een nog belangrijker plaats dan vroeger, namelijk een min of meer ideële: zij binden het verleden aan het heden. Zoals ze gisteren knarsten, knarsten ze 75 jaar geleden ook; met een eindeloos geduld en een wijsheid, die niet van het Westen komt, sjokken zij de decenniën door: wat rijst voor de voerman, wat gras voor de sapi, en langzaam aan, dan breekt het lijntje niet. De voerman, de koe en de kar hebben alle drie zo hun eigen opvatting van tempo. De ossenkar, ónze ossenkar, was numeriek sterk vertegenwoordigd in de optocht. (…) Maar voor wij het nu verder over dien optocht hebben, moeten we vertellen, dat er meerdere heren met fraaie snorren waren. Een heer met een ringbaard zat op een biekje,  verschillende heren met prachtige puntsnorren reden in de optocht mede. Achter de ossenkarren krioelde het van ´klein goed´. Dat er nog zoveel buggy´s e.d. in Deli zijn! Daar was de Kanariepiet, een vehikel om er een liedje op te maken; daar was de bendy met de vrolijke doktoren Heinemann en Van der Molen van de Senembah, waar een fabelachtig grote pot met blauwe zalf uitstak, daar was ´Asahanner´ zwaar gewond op een draagbaar, lebberend aan een fles melk, daar was de heer Meyer, oudplanter van Goenoeng Pamela, die zich op zijn kar bij zijn antieke grammofoon even senang gevoerde als in zijn tweede run theater, daar waren wagens en bendies, behangen met bierflessen, waaruit jolige planterskoppen gluurden en menige kwinkslag zijn weg naar de nontonners vond.”

Het raadsel lijkt hiermee wel opgelost. Dat de pot blauwe zalf werd meegedragen in een historische optocht geeft aan, dat het geneesmiddel op dat moment op zijn retour was. Het wondermiddel zou plaatsmaken voor zorgverstrekking geschoeid op moderner leest.

 

 

Bronnen
Oosthoek Encyclopedie, 1916
Preanger Bode, 27 december 1919
Indische Courant, 1938
Sumatra Post, 6 mei 1938
Gemeente Medan, 1909-1934, uitgave van de Gemeente Medan
H.W.M. Hüsken-Nillissen en D. de Moulin, De Dienst der Volksgezondheid in Nederlandsch-Indië; een terugblik. In: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 30 december 1986.


Viewing all articles
Browse latest Browse all 529