Door Louis Doppert
Solo is de stad waar onze familie oorspronkelijk vandaan komt. Mijn overgrootvader vestigde zich er rond 1820.
De verhuizing in 1935 van het grote huis op de suikeronderneming Tjoekir naar de kleine witte woning aan de Muloweg in Solo was voor mij een gebeurtenis met grote gevolgen. Maar dat zou pas later blijken. De Muloweg is enkele malen van naam veranderd. In de Japanse tijd heette hij Kusumoyudan, daarna Jalan Mgr. Sugio Pranoto en misschien is de naam weer veranderd. De weg loopt van de Istana Mangkunegaran naar de Katholieke kerk. Vroeger liep er een sloot langs de huizen. De bruggetjes voor de woningen waren niet alleen ontmoetingsplaatsen voor het huispersoneel maar ook voor de buurkinderen.
Met de familie, die een huis en een zijstraatje verder woonde, bestonden reeds generaties lange vriendschapsbanden. Zij hadden een groot, oud huis. Het erf leek een botanische tuin, die opzettelijk zonder enige systematiek was aangelegd. De vruchtbomen stonden zowel in de voor- als in de achtertuin: mangga, pisang, jeruk nipis, jeruk keprok, papaya, sawoh, srikaya, blimbing, klapper en gedondong. Desondanks bood de tuin nog een ruime speelplaats voor de kinderen uit de buurt. Dat waren voornamelijk wij: mijn broers, zuster en ik, die met de jongste twee dochters de toen zo populaire spelletjes deden: kastie, diefje-met-verlos, verstoppertje, gatrik en pak sòdòr. Ook vouwden we papieren scheepjes en hielden wedstrijden wiens scheepje het eerst bij het volgende bruggetje zou aankomen. Vaak moest de competitie worden onderbroken omdat grote bruingele torpedo’s, tegen de regels in, zich in de strijd hadden gemengd.
De beide ouderparen hadden een onverbiddelijke stelregel: vóór donker thuis en dan één voor één naar de mandikamer om het bezwete lijf schoon te wassen. Na een jaar in Solo te hebben gewoond, verhuisden we naar Klaten. En weer enige jaren later naar Yogya, de geboorteplaats van mijn moeder.
Na een oorlog, een revolutie, een migratie, twintig jaar later en een dertienduizend kilometer van Solo verwijderd, ontmoette ik de jongste van de twee buurmeisjes. Waar? In Den Haag natuurlijk! Waar precies in den Haag? Het zij me vergeven, dat ik het niet meer weet.
Wat er toen gebeurde, staat zeer fraai beschreven in de Mahabharata, het bekende Indiase heldendicht:
Het regende geurige bloemen uit de hemel
Engelen bliezen op bazuinen
De demonen in het donkere bos zongen een loflied op de liefde
Het is duidelijk, dat na deze aanwijzingen uit de boven- en onderwereld een huwelijk niet uit kon blijven. Ik trouwde met mijn Putri Solo (dochter van Solo). We bekeken elkaars familie albums. Op één foto, zo een zwartwit kiekje met kartelrand, staan wij beiden. Het was het zilveren huwelijksfeest van mijn schoonouders.
Weer twintig jaar later.
Vrijwel gelijktijdig bekruipt ons het heimwee-verlangen Yogya en Solo weer te zien. Als we met de andong (paard en wagen) de voormalige Muloweg inrijden, zijn mijn verwachtingen niet hoog gespannen. Paps had ons huis vlak na de oorlog moeten verkopen in verband met zijn vertrek naar Holland. Het was in zeer slechte staat van onderhoud.
‘Stop, stop,’ roep ik. De koetsier trekt aan de leidsels. Ik kijk naar de smetteloos witgepleisterde woning, stralend in de felle tropenzon. Het is perfect gerestaureerd en in de oorspronkelijke staat gebracht. De sloot en de bruggetjes zijn verdwenen. Onze blik glijdt naar een woning en een zijstraatje verder, maar … daar staat een modern verdiepingshuis.
En de tuin, is die er nog?
Waar zoveel spelletjes werden gespeeld
En kinderkreten klonken
In de schaduw onder de bomen
Die een belofte droegen
Van rijp en geurig fruit
Ja, de tuin is er nog als
Haarscherp beeld gegrift
In gedeelde herinnering
x
Dit artikel verscheen eerder in een andere versie: Moesson 34ste jaargang No.7, 1 november 1989.
Gearchiveerd onder:9. Java Post