Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

De Rapwi en het Rode Kruis in Oost-Java

$
0
0

Na de Japanse capitulatie werd de Rapwi ingeschakeld om hulp te bieden aan de Europese bevolking. Deze organisatie, voluit ‘Recovery of Allied Prisoners of War and Internees’ geheten, vormde samen met het Rode Kruis de eerste organisatie in Europees verband die werkzaam was in Nederlands-Indië. Hoe zeer ze haar best ook deed, ze kon zich niet ontworstelen aan haar anti-Indonesische imago. Het was immers een organisatie vóór Europeanen, dóór Europeanen. Rapwi-medewerker dr. C. Schouten schreef enkele jaren later over deze periode een uitgebreid verslag, waarvan hier het hoofdstuk over Oost-Java.  

Rode Kruistrucks in Soerabaja

Door C. Schouten

Reeds enige tijd vóór de capitulatie van Japan was men in Zwitserse kringen in Soerabaja bezig met plannen tot het oprichten of doen herleven van het Rode Kruis.

Toen de capitulatie een feit was, vormde zich bijna vanzelf een comité vanuit de overgebleven samenleving, welk comité de organisatie van het Rode Kruiswerk, onverschillig ras, godsdienst en sociale verschillen, ter hand zou nemen. Hoewel het gewenst zou zijn geweest kleurloos te blijven, moest in den beginne wel strijd worden gevoerd tegen het ‘comité contact social’, een creatie van de Japanners van het Residentiekantoor in samenwerking met de voormannen van de Kaoem Indo-Blanda.

In verband met de omstandigheid dat men niet kon weten wanneer hulp van buiten kon worden verwacht, werd van meet af aan getracht de organisatie zo ruim mogelijk op te zetten en werd het nodige in het werk gesteld om over de vereiste middelen te kunnen beschikken. Niet alleen in Soerabaja werd dit initiatief genomen, maar ook in Malang, Djember, Solo en Semarang.

De voorbereiding van het Rode Kruis te Soerabaja was tegen eind augustus 1945 reeds zodanig gevorderd, dat, toen in de vroege ochtend van 6 september, geheel onverwachts enige honderden ex-geïnterneerde vrouwen en kinderen – groep Peranakan Blanda – op diverse stations te Soerabaja arriveerden, en deze direct opgevangen, medisch verzorgd en aan een onderdak geholpen konden worden. Als geïmproviseerd lokaal voor het Rode Kruis deed toen dienst (gedurende ongeveer 10 dagen) de obatfabriek Waringin aan de Sociëteitsstraat.

Tegenwerking

Hier mag niet onvermeld blijven, dat direct vanaf het begin der werkzaamheden een opvallende tegenwerking en sabotage van het Rode Kruiswerk viel op te merken. Deze verschijnselen werden overigens op andere plaatsen op Java ook vastgesteld, soms in nog veel intensievere mate (bijvoorbeeld Semarang). Onder de tegenwerkende krachten konden allerlei groepen worden geconstateerd: bijvoorbeeld kwaadgezinden die ageerden uit zucht het kwade te dienen, de saboterende Indonesiërs (chauffeurs, toekangs, telefoon- en spoorwegpersoneel) en de betrekkelijk kleine groep tegenwerkers uit ‘concurrentie’-overwegingen. Gaandeweg kon de tegenwerking worden verminderd en het werk in normale banen worden geleid.

Na de ontvangst van de eerste drieduizend uit Midden-Java afkomstige geboloste ex-geïnterneerden liep het dagelijkse debiet sterk terug. Voornamelijk als gevolg van het tegenhouden der geïnterneerden in de kampen. De pauze in het begin van september werd benut om naar een geschikter pand te verhuizen: de loge op Toendjoengan 80 en de apotheek Rathkamp, Toendjoengan 57. Een en ander geschiedde met behulp van de Kenpeitai.

Zeer veel werk vereiste voorts de kwestie der politieke gevangenen, vooral het opsporen van wandaden van ondergeschikt personeel. Vanuit Soerabaja werden alle gevangenissen in Oost-Java en Madoera gecontroleerd.

Door toedoen van het International Red Cross werden door de Sutjokan (resident) van Soerabaja ruime middelen, goederen, auto´s, geld, medicijnen ter beschikking gesteld van het Rode Kruis. Overigens werden alle Rode Kruisbesturen der hoofdplaatsen in Oost-Java bij genoemde Sutjokan die als oudste resident zeggenschap over de overige residenties bezat, geïntroduceerd, waarop in de betreffende plaatsen medewerking en hulpverlening van Japanse zijde volgden.

Medio september was het Rode Kruis te Soerabaja tot een veelzijdige, voor haar doel geschikte organisatie uitgegroeid, dankzij ook de arbeid van verscheidene medewerkers, die zich uit de kampen voor het hulpwerk hadden aangemeld. Als Rode Kruishospitaal was in hoofdzaak het Ziekenhuis van het Leger des Heils in gebruik. (…)

Het bezoek van Asjes

Op 23 september vloog luitenant kolonel D.L. Asjes (hoofd van de Rapwi op Java), na een bezoek aan Semarang, door naar Soerabaja. Aan zijn desbetreffend rapport zij het volgende ontleend:

“Te Soerabaja wachtte ons een keurige ontvangst van de zijde der Japanners (hoge autoriteiten, erewacht, enz.). De toestand in Soerabaja was zeer veel gunstiger dan elders op Java. De stad maakte geen vervallen indruk, terwijl de mensen ook veel minder schichtig keken. Over het algemeen kwam de toestand ons zeer rustig voor. De luitenant-ter-zee I. de Back, die als gevolmachtigde van de Rapwi in Soerabaja de zaken regelt, had zijn hoofdkwartier in het Oranje Hotel. Die avond werd er vergaderd met alle heren, die hadden medegewerkt aan de voorbereiding van de evacuatie van vrouwen en kinderen uit Midden-Java- Uit hen werd een uitvoerend Comité van drie personen aangewezen, bestaande uit de heren S. Joor, W. Passtoors en E. Snijders, terwijl als vertegenwoordiger van het plaatselijke Rode Kruis de heer M.E. Keller zal optreden. In de daaropvolgende bespreking werd van Japanse zijde grote medewerking verleend. De gehele Goebengwijk en een gedeelte van de Darmowijk zijn door de Japanners ontruimd met uitzondering van enkele huizen, van Indonesiërs en enkele, waarin reeds de gemachtigde eigenaren getrokken zijn. Met de Soerabajasche Centrale Commissie en de Japanse autoriteiten werd overeengekomen, dat op autorisatie van de Rapwi het volgende transport zal geschieden:

Vrijdag 28 september zullen transporten beginnen, elk 450 man sterk; Soerabaja zal voor de trein en voor de bewaking ervan zorgen, tevens voor het vervoer onder bewaking van de 450 personen van het station naar de woningen; de huizen zullen tevens in orde worden gebracht; gaarkeukens zullen worden ingericht vanaf 29 september; de huizen zullen worden bewaakt en tegen diefstal worden beveiligd; koelies zullen de huizen der geïnterneerden onderhouden en verzorgen; elke dag zal met de Centrale Commissie voeling worden gehouden.

Voorts werd besloten vanaf de 28e voorlopig 3000 personen naar Soerabaja te evacueren, terwijl hetzelfde voor Malang werd beoogd, waarvan de capaciteit voorlopig op 2000 werd gesteld.”

Gezien het grote belang, hetwelk Oost-Java inderdaad voor de evacuatie der kampen bleek te hebben en omdat ook Malang in de plannen daarvoor diende ingeschakeld te worden, vloog Asjes op 29 september opnieuw naar de metropool van Oost-Java.

De eerste conferentie in het Oranje Hotel aldaar vond plaats met vertegenwoordigers van het Internationale en het lokale Rode Kruis. Het bleek, dat deze naast elkaar werkten en dat alle eenheid ontbrak. Gewezen werd op de centralisatie, welke te Batavia doorgevoerd was, waarvan het voordeel was, dat medewerkers bijvoorbeeld uit Melbourne zonder meer ingeschakeld konden worden, terwijl ook de werkzaamheden als opbouw van een bevolkingsregister, samenstellen van lijsten, verstrekken van identiteitskaarten en zorg voor de mail, veel beter in één hand kunnen blijven. Ook de verdeling van gelden kan daardoor beter naar behoefte plaatsvinden. Besloten werd dan ook, dat de centralisatie ook te Soerabaja zou worden doorgevoerd, en dat de Rapwi voorlopig door dit Centrale Rode Kruis zou worden vertegenwoordigd.

De eerste transporten

Op 29 september arriveerde het eerste Rapwi-transport van rond 500 ex-geïnterneerden uit Semarang, d.d. 2 oktober het vierde en tevens laatste. Het totaal der vier transporten bedroeg rond 1850 vrouwen en kinderen. Zij werden ondergebracht in de Darmo-wijk (rond 1500) en op Goebeng (ca. 350) en ontvingen – wat de maaltijden betreft – het eten van de gaarkeuken Ngagel, bijgestaan door de keuken van het Hotel Brantas.

Op 30 september werd vanuit Soerabaja naar Malang gevlogen. Daar hadden de Indonesiërs juist de Aniem, het post- en telefoonkantoor en de busdienst nar Batoe overgenomen. De leiders van het Centrale Comité en het Rode Kruis werd er ook hier op gewezen, dat centralisatie noodzakelijk zou zijn. Ook de afgeworpen en nog te zenden voorraden zouden door deze centrale organisatie worden beheerd, zolang de Rapwi te Malang nog niet officieel vertegenwoordigd zou zijn. Verder werd het plan ontvouwd tot overbrenging van 2000 evacuees naar Malang; de daartoe bestemde wijken werden in ogenschouw genomen. Het Centrale Comité werd tenslotte ingesteld. Als leden werden aangewezen: pastoor B.J.M. Blommesath, voorzitter; A. Gorseman, vice-voorzitter; dr. J.L.H. Wilkens, lid. Als vertegenwoordiger van het plaatselijke Rode Kruis zou dr. Soesman optreden.

Daarop werd met de Japanse autoriteiten geconfereerd, namelijk commandant kolonel Katan, majoor Masusawa en kapitein Sujama. Ook hier werd gewezen op de verantwoordelijkheid der Japanners voor orde, waarmee het opwerpen van barricaden, de overname van de Aniem en het post- en telegraafkantoor in flagrante strijd waren. Manusama deelde mede, dat de Indonesiërs weliswaar de overgave van deze gebouwen had geëist, doch dat daaraan geen gevolg was gegeven. Verder werd aanmerking gemaakt op het feit, dat op 27 september een auto op weg naar Soerabaja was aangehouden, waaruit de aanwezige wapens waren gestolen. Hiervan bleek intussen het grootste gedeelte weer te zijn achterhaald. Verder werd gewezen op de komende evacuatie naar Malang en de verantwoordelijkheid der Japanners voor leven en goed der evacuees. Gewezen werd op de aanwezigheid in de gevangenis van politieke gevangenen, en op de noodzaak deze onmiddellijk vrij te laten. Tenslotte werd medegedeeld, dat het voornemen was de heer Antonissen en later overste Fokkema als Rapwi-vertegenwoordigers naar Malang te zenden, doch dat, zolang dezen niet zouden zijn aangekomen, de Japanners met de leden van het Centrale Comité zouden dienen te onderhandelen.

Vervolgens werd de Indonesische politiechef op het kantoor van het Rode Kruis ontboden; nadat hem het werk van de Rapwi was uiteengezet, beloofde hij zijn volledige medewerking.

Toenemende Indonesische invloed

Op 2 oktober had te Soerabaja de greep naar de macht door de Indonesiërs plaats, doordat de Kenpeitai, die voor orde en rust had te zorgen totdat de Geallieerde bezetting zou zijn aangekomen, werd overmeesterd. Met de Indonesische resident werd door het International Red Cross reeds op 2 oktober contact gezocht. Hulp voor het Rode Kruis en enige faciliteiten werden toegezegd.

Door de toen volgende ontwikkelingen op politiek terrein werd het werk van de Rapwi zeer bemoeilijkt, zodat luitenant-ter-zee I. de Back zich genoodzaakt zag het International Red Cross te verzoeken de Rapwi-ex-geïnterneerden verder door het lokale Rode Kruis te doen verzorgen.

In den beginne (enkele dagen) legden de `Republikeinse´ autoriteiten daaraan geen moeilijkheden in de weg: het Rode Kruiswerk kon ongehinderd doorgaan. De Indonesiërs deden het voorkomen alsof zij alleen voorbereidend werk voor de bezetting van de Geallieerden zouden verrichten.

Op het residentiekantoor werd op een gegeven ogenblik vernomen, dat het Indonesische Rode Kruis te Soerabaja in voorkomende gevallen hulp zou moeten verlenen. Hierop werd met deze instelling, waarvan de burgemeester (de heer Radjiman) als voorzitter fungeerde, contact gezocht, echter geconstateerd, dat bij dit Rode Kruis met zijn politieke tint alles nog te zeer in het stadium van voorbereiding verkeerde om er effectieve hulp van te kunnen verwachten, daargelaten de twijfel aan de organisatorische opzet. Overigens ontbreekt bij dit soort lieden de basis voor Rode Kruiswerk te zeer: namelijk gemeenschapszin.

De toename der politieke spanning uitte zich voor het Rode Kruis in aantijgingen (geheel ongemotiveerd) in de kranten, en insinuerende opschriften aan de voorkant der lokaliteiten. Ook dr. Moestjito van het residentiekantoor meende een aanval te moeten plegen, die echter op niets uitliep. In de Indonesische wereld geldt het Rode Kruis slechts als een masker voor vijandelijke bedoelingen. Een aan verschillende instanties aangeboden artikeltje ter opheldering van het Rode Kruiswerk bleek niet geplaatst te kunnen worden. Krant en radio moesten alleen dienen om de gemoederen op te zwepen.

Op 5 oktober begaf zich captain Wishart, Rapwi-vertegenwoordiger te Semarang, op verzoek naar Soerabaja, en bracht van zijn bevindingen het volgende rapport uit.

“Allereerst bezocht ik kapitein-ter-zee Huyer, die mededeelde dat de Indonesiërs onder volledige controle waren. Slechts één incident van betekenis had er plaatsgevonden, en wel tussen militaire politie en Indonesiërs. Deze laatsten waren echter in het bezit van verscheidene pantserwagens en tanks. Op het vliegveld bevonden zich 5-8 vliegtuigen onder Indonesische controle. Alle Japanners waren ontwapend en gevangen gezet met uitzondering van admiraal Shibata en generaal Iwabe met hun staf, en de staf der watervliegtuigbasis, benevens 56 agenten. De overgave geschiedde aan kapitein Huyer in zijn hoedanigheid als vertegenwoordiger van het Geallieerde oppercommando. Mijnenvegers veegden de omliggende wateren schoon. Gewapende Indonesiërs patrouilleerden intensief in auto´s door de stad.

In de daaropvolgende conferentie met de Indonesische leider Soederman onderstreepte ik mijn verantwoording voor de veiligheid en aanvoer van voedsel voor alle geïnterneerden. Aan de staf van de Rapwi onder luitenant-ter-zee I. De Back diende alle bijstand te worden verleend. Alle vliegtuigen zouden onder controle van kapitein Huyer worden gesteld. De vliegdienst op Soerabaja zou worden hervat en alle vliegtuigen, onverschillig van welke nationaliteit, zouden moeten kunnen landen. Soederman stemde op alle punten volledig toe. Daartoe werden hem nog vragen gesteld betreffende de bewaking der geëvacueerden en de voedselaanvoer. Ook hier werd volledige overeenstemming bereikt.”

Tot zover het rapport van kapitein Wishart.

Rond 10 oktober begaf de heer Wackwitz zich op verzoek van het Rapwi-hoofdkantoor naar Soerabaja en de overige plaatsen van Oost-Java, met als taak om daar de Rode Kruisen te centraliseren, opdat de aldus gecentraliseerde vereniging gemakkelijker aan het Nederlands-Indische Rode Kruis zou kunnen worden overgegeven.

Interneringen in Werfstraatgevangenis

Als een zeer machtige organisatie ontpopte zich de Pemoeda Rakjat Indonesia (P.R.I.), aan wier comitéleden op 10 en 11 oktober, na aanvallen op het Rode Kruis, op nadrukkelijke wijze de verantwoordelijkheid van het welzijn der gewezen geïnterneerde vrouwen en kinderen werd gewezen. In het vervolg bleek ogenschijnlijk een zekere bereidheid tot helpen van de zijde der PRI, doch dat dit slechts schijn was, bleek overduidelijk uit het feit dat zij het was, die op de 15e oktober praktisch alle Hollanders en Indo-Europeanen, 3500 in getal, naar de gevangenis in de Werfstraat sleepte. Onder hen ook de heren Wackwitz en Joor. Een gedeelte der mannelijke Rode Kruis-medewerkers kon nog één week na 15 oktober blijven doorwerken, hoewel op Toendjoengan 80 geïnterneerd.

Het Rode Kruis werd van medio oktober af zeer intensief door de Badan Keaman Rakjat (B.K.R.) bewaakt en gecontroleerd. Iedere medewerker en bezoeker werd telkens gefouilleerd en ondervraagd door opgeschoten jongens (ook meisjes) van het brutaalste soort, soms voorzien van geweren en stalen helmen. Niettegenstaande deze onbehoorlijkheden kon het uitbetalen van steun (in het begin van oktober gemiddeld ca. f 20.000 dagelijks, tegen het eind van oktober teruglopend tot ca. f 10.000 per dag), het vestrekken van medicijnen op recept, het uitgeven van levensmiddelen enz. Nog doorgaan tot en met 28 oktober.

11 Oktober was in verband met de oppakkerijen en het optreden van bewapende straatbendes een kritieke dag voor het verstrekken van eten van de gaarkeuken Ngagel aan de zgn. Rapwi-vrouwen. Na overleg met het Indonesische Rode Kruis (mr. Harie) werd door het International Red Cross schriftelijk opdracht verstrekt, met kennisgeving aan de resident, dat voortaan het lokale Rode Kruis voor voeding van deze ex-geïnterneerden zorg zou dragen.

In verband met de slinkende voorraden levensmiddelen van het Rode Kruis en de felle campagne om de Europeanen uit te hongeren (“de wil van het volk”, zoals telkens werd voorgegeven, terwijl het volk niets liever wilde dan verkopen) werden medio oktober pogingen in het werk gesteld om de voeding van 5000 vrouwen en kinderen (de capaciteit van Ngagel werd toen opgevoerd tot 2500 personen) voor wie het Rode Kruis had te zorgen, veilig te stellen (totaal geregistreerd op het Rode Kruis te Soerabaja 6967).

Rode Kruistrucks in de haven

Vrouwen en kinderen naar Darmo

De regeling der hier bedoelde kwestie bleek in handen te zijn gelegd van de zeer felle nationalist Roeslan Woengsokoesoemo, Ondomohonweg 66, in wiens tuin op een zwart bord te lezen stond dat de Blanda´s en Indo-Blanda´s geen eten mochten krijgen totdat alle NICA (Netherlands-Indies Civil Administration – JP) verdwenen zou zijn. De heer Roeslan was ook de man, die van de republiek opdracht had gekregen alle Europese vrouwen en kinderen te Soerabaja in een wijk op te sluiten, op de plaats van de oude Darmo-wijk, aan welker afrastering met spoed gewerkt werd. (ca. 600 huizen)

De heer Roeslan, hoewel moeilijk te overtuigen dat hij zich niet op onschuldige vrouwen en kinderen moest wreken, beloofde tenslotte hulp en liet controle in de aanstaande wijk toe. Aan deze toezegging tot toelating van controle heeft men zich later inderdaad gehouden, zelfs hadden aanzeggingen om naar de wijk te gaan (bedoeld om moeilijkheden daarbuiten te voorkomen) in overleg met het Rode Kruis plaats. Alleen aan de belofte tot het leveren van voedsel heeft men zich – gedeeltelijk – pas vanaf 27 oktober gehouden. Ngagel kon overigens nog tot het laatste toe op andere wijze aan voorraden worden geholpen.

Op de 26e oktober arriveerden Geallieerde troepen in het Darmo Ziekenhuis, voornamelijk om ex-geïnterneerden in bescherming te nemen.

De stemming onder het gewapend gepeupel op straat was fel-anti-Europees, en ook fel tegen de Geallieerde troepen. De radio hitste, evenals de kranten, op tot moordpartijen. In het Leger des Heils-Ziekenhuis waren al direct moeilijkheden, omdat de directrice met een Engels officier gesproken had. Transporten van Inlandse militairen hadden plaats en ook bewegingen van Indonesische tanks (ten dele onder Japanse leiding).

Hoewel op 28 oktober ´s ochtends op het Rode Kruis-kantoortje in de nieuwe wijk nog geen bericht kwam, dat die dag geen transporten van vrouwen naar de wijk zouden plaats hebben, werden deze ´s middags toch nog gearrangeerd en wel met behulp van door Gurkha´s bestuurde trucks. Bij het derde transport van Goebeng naar Darmo, bestaande uit 17 vrachtwagens met 200 personen, had in de Brugstraat en ook op de Palmenlaan een regelrechte aanval door extremisten op vrouwen en kinderen plaats, waarbij van deze laatsten minstens 40, vermoedelijk echter ca. 80, om het leven kwamen. Drie uur duurde het gevecht. Drie jongelui van het Rode Kruis, die de dames hielpen, hebben daarbij eveneens het leven moeten laten. Tezelfdertijd werd de voorzitter van het lokale Rode Kruis, de heer Keller, gezeten in een Blitzbuggy, door schoten in de voet gewond en later door de politie gevangen gezet (verdacht van vijandelijke handelingen).

De ´s middags op de 28e op vele punten tegelijk begonnen veldslag duurde bijna twee dagen en eindigde met de bekende wapenstilstand.

Met het uitbreken van de ongeregeldheden bleven de Rode Kruis-lokalen op Toendjoengan gesloten; in verband met de gespannen toestand meldde zich ook geen personeel meer ná het sluiten van de wapenstilstand. Het enige Rode Kruiswerk het welk nog gedaan kon worden, was bij de poort van de Darmo-wijk, en diende om de evacuatie der vrouwen en kinderen zo veel mogelijk te doen slagen. Het evacueren werd door het gewapende geboefte dat overal de straten bezet hield, zo veel mogelijk tegengegaan. De mensen op weg naar het kamp werden dikwijls naar huis gestuurd, een enkele keer echter ook opgesloten in de nabijheid van de huizen waar het geboefte zich genesteld had (betjak-kerels, dogkar-koetsiers enz.). De politie, waarvan de hulp werd ingeroepen, noch de leiders der betreffende boeven, konden aan deze toestand een einde maken. (…) Nog veel zou aangehaald kunnen worden om te illustreren, hoe velen der Europese inwoners der stad aan de laagste instincten van het Indonesische rapaille ten offer vielen. De Rapwi- arts Raden Mas Roebiono viel in deze periode als slachtoffer van zijn plicht.

Ook het vertrek der onder gewapend geleide (Indonesische militairen) plaats hebbende konvooien bleek telkens weer te worden bemoeilijkt door onzinnige eisen van de zijde der Indonesiërs.

Op 4 november had op het residentiekantoor een ontmoeting plaats tussen het International Red Cross  het Indonesische hoofd, de heer Arnowo, en de heer Kunden van het zogenaamd Contactbureau. Hierbij werd er uitdrukkelijk op gewezen dat alle ex-geïnterneerden voor evacuatie in aanmerking kwamen. Op dezelfde dag werd een verklaring van ruimere formulering officieel bekendgemaakt: “Iedere Europeaan die evacueren wil, mag de stad verlaten.”

Opvangkampen te Perak

Op 6 november werd het kamp op Darmo naar aanleiding van duidelijke aanwijzingen van actie van Indonesische zijde door de Geallieerde militairen geheel verlaten. Er waren toen reeds ca. 6000 personen geëvacueerd.

De evacuatie, vanuit Perak georganiseerd, zou blijven doorgaan en wel met medewerking van de heer Kunden, waarbij de Europese bewoners huis aan huis zou worden gevraagd, of zij geëvacueerd wensten te worden.

De gevangenen in de Werfstraat gevangenis konden op 10 november door Geallieerde troepen worden ontzet. De evacuatie van deze mannen en die van de vrouwen en kinderen tijdens de vorige dagen had de inrichting van de volgende vier kampen noodzakelijk gemaakt:

  1. Het A-kamp aan de Kruiserkade aan de Oedjoeng, waar het grootste gedeelte der uit de Werfstraat bevrijde mannen was ondergebracht;
  2. Het B-kamp aan de Bataviaweg, waar voornamelijk Indo-Europeanen, Ambonezen en Timorezen gehuisvest waren;
  3. Het C-kamp, het zogenaamde evacuée-kamp, waar alle nieuwe evacuees uit de stad voorlopig werden samengebracht; dar dit kamp in de loodsen van het Stroohoedenveem was ondergebracht, werden de bewoners zo spoedig mogelijk verder vervoerd, meestal naar het A- en B-kamp;
  4. De gevangenis in de Werfstraat, waar, behalve enkele tientallen Europeanen, voornamelijk Chinezen waren ondergebracht.

De Beatrix was de eerste boot, waarmee de massa-evacuatie voor Soerabaja kon worden ingezet. Zij vertrok op 11 november met 527 personen naar Batavia. Vanaf die datum werd de evacuatie, vooral naar Singapore, met kracht voortgezet. Aan de andere kant trokken velen, zodra een gebiedsdeel door de Engelsen veilig werd verklaard, weer naar hun huizen terug. Ook daardoor had een sterk verloop in de genoemde kampen plaats.

M.S. Prinses Beatrix

Het Kantoor Displaced Persons en de AMACAB

De inrichting van deze kampen maakte het tevens noodzakelijk de registratie der daarin ondergebrachte personen ter hand te nemen, doch pas op 26 november kon hieraan gevolg worden gegeven. Vanaf 28 november functioneerde er te Soerabaja een Kantoor Displaced Persons (K.D.P.), en eigenlijk kan men derhalve ook pas vanaf die datum van een eigen Rapwi-vertegenwoordiging in die stad spreken. Tot dusverre was immers alle Rapwi-bevoegdheid aan de Rode Kruisen gedelegeerd geweest.

Reeds op 2 december 1945, nauwelijk enkele dagen na de vestiging van de Rapwi, kwam te Soerabaja de Allied Military Administration Civil Affairs Branch (AMACAB) over de gehele linie in functie, veel eerder dus dan in de andere steden van Java. Ten gevolge hiervan zien wij te Soerabaja een geheel andere ontwikkeling dan overal elders. Moest in de andere steden Rapwi/K.D.P. tevens, bij ontstentenis van de daartoe bestemde en bevoegde diensten, allerlei functies op zich nemen welke niet in de oorspronkelijke opzet hadden gelegen, in Soerabaja werd de Rapwi reeds dadelijk een aan de AMACAB ondergeschikte afdeling, die de belangen van de ex-geïnterneerden behartigde, en wel in engere zin; in ruime zin was dit de taak der AMACAB. Zo viel bijvoorbeeld de registratie en het verdelen van Rode Kruispakketten onder de Rapwi/K.D.P., doch onder de AMACAB vielen reeds op 3 december: vervoer, voedselvoorziening, medische verzorging, P.T.T., financiën, evacuatie, rehousing, onderwijs, technische wederopbouw enzovoorts. Onverschillig of deze belangen door de Rapwi dan wel door een andere afdeling der AMACAB behartigd werden, vielen zij onder de supervisie van het Allied Forces Netherlands East Indies Headquarters (Rapwi Coordination Branch). In verband hiermee werden door Asjes en Crook herhaaldelijk reizen naar Soerabaja ondernomen.

x


Viewing all articles
Browse latest Browse all 529