Wie zijn daders, wie slachtoffers? Het grote onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië is pas eind 2021 klaar, maar uit verschillende hoeken wordt al kritiek geuit. Wat is er aan de hand?
Door Harriët Salm
Vorige week uitte de Federatie Indische Nederlanders haar zorgen over het onderzoek, en zij is niet de enige. De kritiek komt uit ver uiteenliggende hoeken. Wat zijn die zorgen dan precies? En wat valt er van het onderzoek te verwachten?
‘Te weinig aandacht voor misdaden tegen Indische Nederlanders’
Hans Moll, voorzitter van de Federatie Indische Nederlanders, verdedigt de belangen van Indische Nederlanders. Hij schreef vorige week een brief aan de onderzoekers van de dekolonisatie waarin hij zijn zorg uit over de voortgang van het onderzoek naar de dekolonisatie.
“In de Indische gemeenschap in Nederland is van de start af aan onrust over dit onderzoek. Niet alleen onder voormalige militairen van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger (Knil), maar onder alle direct betrokkenen, Indo-Europeanen zowel als Hollanders. Nu het anderhalf jaar verder is, leek het mij goed opnieuw aandacht te vragen voor onze zorgen, daarom schreven wij vorige week een nieuwe brief.
“Wij vrezen dat het onderzoek te eenzijdig wordt. Dat er straks alleen Indonesische burgers en vrijheidsstrijders in komen te staan als slachtoffers van Nederlands ingrijpen. Terwijl aan de andere kant het Nederlandse leger van oorlogsmisdaden zal worden beschuldigd. Er moet ook goed worden gekeken naar de misdaden gepleegd na de onafhankelijkheidssverklaring 17 augustus 1945 tegen Indische Nederlanders en andere slachtoffers.
“In die bloedige Bersiapperiode, die duurde tot begin 1946, hebben grove moordpartijen plaatsgevonden, trouwens ook tegen Chinezen, Ambonezen en vele andere Indonesiërs die verdacht werden van Nederlandse sympathieën. Boeven en bandieten hebben gebruik gemaakt van het machtsvacuüm dat ontstond nadat de Japanners waren vertrokken. Maar wij vrezen dat er wel eens weinig animo kan zijn van Nederlandse zijde om die Indonesische kant echt goed te belichten. Zodat zij straks wegkomen met hun misdaden.
“Waarom wij dat denken? De regering sprak direct en instemmend over het bekende onderzoek van Rémy Limpach uit 2016, met de titel ‘De brandende kampongs van generaal Spoor’. Hij toonde aan dat geweld van Nederlandse soldaten in die tijd geen incident was, maar structureel. Een goed onderzoek, daar wil ik niks aan af doen. Maar zo bij de start van dit Indië-onderzoek met zoveel nadruk hierover beginnen, dat geeft ook de mindset aan. Dat baart zorgen. Want komt er wel omgekeerd genoeg aandacht voor de andere kant van deze geschiedenis?
“De Nederlanders hebben verslagen gemaakt van hun militaire optreden, maar welke bronnen zijn er aan Indonesische kant? En er wordt nu wel samengewerkt met Indonesische historici, maar hoeveel zin hebben zij om hun eigen misdaden op te rakelen? In dat land bestaat een hele andere traditie van geschiedschrijving. Die dient meer ter ondersteuning van de eigen helden van de opstand tegen Nederland. Dat daarbij ook misdaden zijn gepleegd, willen zij niet oprakelen. Ik vrees aan Nederlandse kant schroom om dit pijnlijke onderwerp aan te kaarten bij de Indonesiërs. Dus komt dit wel aan de orde?
“Onder Indische Nederlanders is daarom de vrees groot dat wordt toegewerkt naar een maatschappelijk wenselijke conclusie. Een conclusie waarin alleen plaats lijkt voor Indonesisch slachtofferschap, terwijl Nederlands leed wordt gebagatelliseerd.”
‘Nederland heeft bloed aan de handen, erken dat’
Jeffry Pondaag, voorzitter van de stichting Comité Nederlandse Ereschulden, voerde en won samen met nabestaanden van het bloedbad in Rawagede onder meer een rechtszaak tegen de Nederlandse staat. Nederlandse militairen richtten in 1947 in die Javaanse plaats een bloedbad aan.
“Zo’n onderzoek naar het koloniale verleden zou bij het begin moeten beginnen, 350 jaar geleden dus, toen Nederland dit land inpikte duizenden kilometers van hier vandaan. Waar haalden die dieven het recht vandaan? Wij komen op voor al die miljoenen mensen die onder het kolonialisme geleden hebben. Als je het Nederlandse gedrag in al die eeuwen niet eerst hard veroordeeld, legitimeer je het.
“Nederland heeft zoveel bloed aan zijn handen, ook in de periode na de oorlog. Wij van het Comité Ereschulden vertegenwoordigen de slachtoffers van het Nederlandse optreden, de mensen die zijn vermoord, verkracht en gemarteld. Ik geloof er niks van dat door dit onderzoek de feiten daarover boven tafel zullen komen.
“Zeker niet omdat is gesteld dat ook de zogenoemde Bersiap onderzocht gaat worden op gepleegde misdaden. Dat Bersiapgeweld, hoe vreselijk ook, heeft een oorzaak, namelijk 350 jaar kolonialisme. De vrijheidsstrijders kwamen in opstand tegen de onderdrukker Nederland, dat zijn geen misdaden. Toen Nederlanders in opstand kwamen tegen de Duitsers werd dat toch ook niet zo gezien? Die verzetsmensen zijn toch geen misdadigers? Ik ben er niet tegen om de Bersiapperiode te onderzoeken. Maar in het onderzoeksvoorstel lees ik dat het geweld van de bezetter gelijk wordt gesteld aan dat van de vrijheidsstrijders. Dat ze vertrekken vanuit de gedachte: waar twee vechten, hebben twee schuld. Dat klopt niet.
“Ik wantrouw de Nederlandse staat, ik geloof niet dat die erop uit is het eigen foute verleden recht in het gezicht te zien. Die staat is opdrachtgever van dit onderzoek, dat ook nog aan het Nederlands Insituut voor Militaire Historie als een van de drie onderzoeksinstituten is verleend. Dat valt onder het ministerie van defensie, hoe onafhankelijk kan het dan zijn?
“Dit onderzoek dient natuurlijk alleen maar om de eigen handen te wassen in onschuld. Pas na het winnen van de zaak-Rawagede en het voeren van meer rechtszaken is dit hele onderzoek naar de dekolonisatie rondgekomen, dat zegt toch genoeg? Als wij ons niet hard maken voor de slachtoffers van het kolonialisme, zou niemand zich er druk om maken.
“En verder: met wie wordt in Indonesië bij dit onderzoek samengewerkt? Wij krijgen hun namen niet te horen. Waarom niet?
“Samen met de 93-jarige Francisca Pattipilohy heb ik al bij de start van het onderzoek de regering geschreven over onze bezwaren. Die brief is ondertekend door 144 mensen. Eind januari van dit jaar heb ik onze mening gegeven op een bijeenkomst met de onderzoekers. De antwoorden die we kregen bevredigden ons helemaal niet. We willen een hernieuwd open debat over het onderzoek waarin we wel antwoord krijgen op onze vragen.”
‘Er komt straks niet één finaal waar verhaal’
Frank van Vree is directeur van het Niod en woordvoerder van het onderzoek naar het geweld tijdens de dekolonisatie van Nederlands-Indië.
“We zijn ons zeer bewust van alle maatschappelijke groeperingen in Nederland die worden geraakt door dit onderzoek. We zitten van het begin af aan met tientallen organisaties om de tafel, er is een maatschappelijke klankbordgroep en ook met Jeffry Pondaag van het Comitié Ereschulden hebben we gesproken. Hans Moll van de Federatie Indische Nederlanders hebben we nog niet ontmoet, maar dat zal vast ook nog wel een keer gebeuren. Ieder van die organisaties heeft een heel sterke opvatting over het onderzoek en heeft een eigen perspectief op de geschiedenis.
“Ik denk dat de kritiek die deze twee organisaties geven voorbarig is. We willen de loop van de gebeurtenissen in die dekolonisatieperiode in kaart brengen en daarbij zullen verschillende perspectieven aan bod komen. En dat is niet eenvoudig, want dezelfde persoon kan tegelijk zowel slachtoffer als dader zijn. Er komt dus niet één finaal ‘waar’ verhaal over hoe het nu werkelijk allemaal zit.
“We werken verder vanaf het begin samen met de universiteit van Djokjakarta. Historici daar voeren hun eigen project uit. We werken wel samen, maar zij doen hun eigen woordvoering. Het is daarom ook niet aan ons om allerlei namen te geven.
“Maar de gehele koloniale tijd bestuderen, zoals Pondaag voorstelt, dat is niet onze opdracht. We proberen zicht te krijgen op wat er in die periode van 1945 tot 1949 is gebeurd. Voor die hele koloniale tijd zou een ander project nodig zijn.
“Het officiële regeringsstandpunt over de dekolonisatie komt nu nog uit de zogenoemde excessennota van 1969. Daarin wordt alleen maar gesproken over enkele tientallen excessen. Dat standpunt was niet langer houdbaar en om die reden heeft de regering besloten om financiële middelen vrij te maken om te laten onderzoeken wat er nu precies is gebeurd met als doel om, als dat nodig is, dat officiële standpunt te wijzigen.”
Dit artikel verscheen eerder in Trouw, 20 juni 2019
Geweld bij de dekolonisatie van Nederlands-Indië, 1945-1945
De regering besloot in december 2016 geld vrij te maken voor een groot onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek naar de gewelddadige dekolonisatie van Nederlands-Indië in de periode 1945-1949.
De aanleiding vormde onder meer nieuwe signalen die aantoonden dat Nederlandse militairen in Nederlands-Indië structureel grensoverschrijdend gedrag vertoonden. Dat bleek uit promotieonderzoek van Rémy Limpach, met de titel ‘De brandende kampongs van generaal Spoor’. Tegelijk blijven er volgens het kabinet nog veel vragen bestaan naar de aard, omvang en oorzaken van dit grensoverschrijdende geweld.
Het kabinet stelt geld ter beschikking, maar de onderzoekers kunnen onafhankelijk opereren. Er is een wetenschappelijke adviescommissie met daarin een breed scala aan wetenschappers ingesteld om de voortgang te begeleiden. Ook is er een klankbordgroep met belangengroepen met verschillende achtergronden, zoals veteranen of de Indische gemeenschap.
De zogeheten Bersiap, de chaotische periode vlak na de capitulatie van Japan, toen Nederlanders, Chinezen en anderen slachtoffer werden van Indische revolutionairen, komt onder de loep. En naar de politieke en maatschappelijke nasleep in Nederland, Indonesië en daarbuiten wordt eveneens gekeken.
Het onderzoek moet in 2021 zijn afgerond en wordt uitgevoerd door drie instituten: het instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies Niod, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH).