Zo ongeveer iedereen was aanwezig: de fine fleur van academisch Nederland dat zich betrokken voelt bij de geschiedenis van Nederlands-Indie en Indonesië. Een door het KITLV georganiseerd symposium, getiteld “Geweld en geweten: de Indonesische dekolonisatie en het ongemakkelijke verleden van Nederland”, kende deze week een hoge opkomst. Natuurlijk wilden allen weten: wat gebeurt er met het breed historisch onderzoek?
Het eerste, zeg-maar ‘historische’ gedeelte van het programma werd gevuld door drie gastsprekers.
Christian Gerlach van de Universiteit Bern zocht naar gelijkenissen bij verschillende dekolonisatie-oorlogen, en kwam daarbij tot de conclusie dat hongersnood een belangrijke factor is. Niet alleen leidt deze tot grote sociale onrust en kan zo – politiek uitgebuit – een revolutionair karakter krijgen, tijdens de volgende militaire fase wordt deze ook door verschillende partijen gebruikt om voordeel te behalen. Zo werd in 1945 de voedselvoorziening van de Europeanen op Java geblokkeerd door de pemoeda’s, maar legden later ook de Nederlanders de voedseltransporten op Midden-Java aan banden, met duizenden doden tot gevolg.
Remco Raben van de Universiteit Utrecht wees op de pluriformiteit van het conflict. Slechts spreken van geweld van ‘de Indonesiërs’ en Nederlandse troepen doet geweld aan de complexiteit van de periode. Er was sprake van geweld in vele gradaties, en van velerlei aard: etnisch geweld, religieus geweld, misdaad, politieke acties, regionaal nationalistisch geweld etc.. Door de interactie van al deze soorten geweld, is het karakter van het conflict moeilijk te duiden. Vervolgonderzoek vereist een brede opzet, met oog voor alle kenmerken. Het lijkt het er op dat het KITLV, aldus Raben, in zijn eerste aanpak van het onderzoek voor een eenzijdige – kolonialistische – benadering heeft gekozen.
Abdul Wahid van de Gadjah Mada Universiteit in Yogjakarta belichtte de Indonesische benadering. Geschiedschrijving is in Indonesia een staatsaangelegenheid. Op het Seminar Serajah Nasional van 1957 werd gekozen voor een aanpak van nation building door een officiële staatsgeschiedenis te laten schrijven: anti-koloniaal, anti-communistisch en met nadruk op een sterk militair leiderschap. Ondanks enkele latere aanpassingen van deze leer, is de essentie niet veranderd. Nadeel van de Serajah Nasional Indonesia is dat deze veel aspecten onbelicht laat, en geen ruimte biedt aan andere zienswijzen.
Boeiende uiteenzettingen, maar nog steeds niet het antwoord op die prangende vraag: wat wordt er gedaan aan nieuw onderzoek?
Waarom onderzoek?
Gert Oostindie, directeur van het KITLV, doet verslag van de stand van zaken. In 2012 verscheen in de Volkskrant een opinie-artikel in de Volkskrant waarin het KITLV, NIMH en NIOD pleitten voor een breed onderzoek naar het Nederlandse militaire optreden in Indonesië in de periode 1945-1950. Een verzoek tot co-financiering werd door de overheid afgewezen. Het KITLV ging sindsdien met eigen middelen en op bescheiden schaal door.
Waarom willen we dit onderzoek? Volgens Oostindie zijn er vele redenen aan te wijzen: omdat het Nederlands grootste oorlog was; omdat het conflict kenmerken had die vergelijkbaar zijn met soortgelijke conflicten; omdat het het Nederlandse zelfbeeld op onjuiste wijze heeft beinvloed; omdat het onderwerp emoties oproept; en tenslotte omdat tot dusverre veel onwaarheden verteld zijn.
Waarom het onderzoek nog niet eerder was verricht? Ooit omdat de politici en de veteranen er tegen waren; nú, omdat de Minister van Buitenlandse Zaken zegt dat Indonesië het niet wil. En zó is er steeds een andere reden waarom het niet van de grond komt. Bizar, als je bedenkt dat al kort na de Tweede Wereldoorlog en kort na ‘Srebrenica’ wél door de overheid opdracht werd gegeven om onderzoek te verrichten. Het onderzoek waar we het nu over hebben, wordt dan misschien niet tegengehouden, maar door het niet-financieren zijn de middelen veel te beperkt. Inmiddels doet het KITLV wat het kan: er worden inventarisaties gemaakt van beschikbaar materiaal, ego-documenten worden geklassificeerd, en er wordt gewerkt aan een soort conceptual framework. ‘Voorlopig’, aldus Oostindie, ‘gaan we zo door, maar het niveau doet geen recht aan de belangrijkheid van de materie.’
Niet dat de aanwezigen dit alles al niet wisten, maar het gaf toch een ongemakkelijk gevoel. Zonder nieuw onderzoek lijkt ieder debat over de dekolonisatie overbodig of op zijn minst onaf.
Een lege stoel
De volgende forumdiscussie leek een antwoord te moeten geven op de vraag: hoe om te gaan met huidige patstelling. Onder leiding van Marjan Schwegman (NIOD) werd gedebatteerd door Wim Manuhutu (oud-directeur Museum Maluku), Piet Kamphuis (NIMH), Cees Fasseur (professor emeritus) en Nicolaos van Dam (oud-ambassadeur Indonesië). Eén stoel bleef opvallend leeg: die van Sjoerd Sjoerdsma (Tweede Kamerlid D66). Tót het bericht kwam dat Sjoerdsma om persoonlijke redenen had moeten afzeggen, maar misschien ook wel daarná, verkeerde het publiek in de veronderstelling dat de politiek het bewust liet afweten. Bijzonder jammer, omdat de bijeenkomst eigenlijk in het teken stond van de vraag hóe die politiek alsnog te bewegen het onderzoek te financieren. Zo zonder Sjoerdsma werd het een onderonsje van historici die wel willen maar niet lijken te kunnen.
Schwegman en Kamphuis haastten zich te zeggen dat niet alleen het KITLV, maar ook hún instituten met voorbereidende werkzaamheden bezig waren. Er is, volgens Schwegman, slechts sprake van een ‘pas op de plaats’.
Second best
Van Dam heeft begrip voor het standpunt van de Minister van Buitenlandse Zaken. Hij kan zich wel voorstellen dat Indonesië niet zit te wachten op een breed onderzoek naaar deze periode. Historicus Drooglever, aanwezig in het publiek, memoreerde een voorval waarbij ook hem in Jakarta medewerking werd ontzegd. Echter, zo voegde hij er aan toe, de houding van Jakarta moet ons nu ook weer niet ontmoedigen. Indonesië zal de bevindingen van een nieuw onderzoek uiteindelijk wel accepteren.
Hoe zeer het ook de voorkeur verdient om nieuw onderzoek te verrichten mét Indonesische samenwerking, de aanwezigen waren het er over eens dat een onderzoek zónder Indonesische inbreng nog altijd de voorkeur verdient boven geen enkel onderzoek. “Niet geschoten, altijd mis”, in de woorden van Fasseur.
Was het debat aangekondigd om meningen uit te wisselen “over nut of noodzaak van verder historisch onderzoek”, de optie ‘geen verder onderzoek’ werd eigenlijk niet ter sprake gebracht. Misschien ook niet vreemd, gelet op de samenstelling van het forum. Slechts Van Dam leek heel even een gevoelige snaar te raken toen hij concludeerde “dat we toch alleen voor ons zelf schrijven.” Met zijn voorzet werd niets gedaan.
Nee, eigenlijk was iedereen het wel met elkaar eens. Het onderzoek moest er komen. Het liefst in samenwerking met Indonesië, maar eventueel zonder. Het liefst met overheidsfinanciering, maar eventueel zonder. En het liefst met gebruikmaking van (dure) oral history, maar eventueel zonder.
De stoel van Sjoerdsma bleef onbezet, en leverde zo gedurende het gehele debat zijn eigen symbolische bijdrage. De plek van de politicus werd vrijgehouden, als uiting van een noodkreet van historici die geen andere oplossing weten dan het gezicht hoopvol naar Den Haag te wenden. En tja, toch wel opmerkelijk: niemand vroeg zich af hoe het komt dat historici zich zélf in een situatie hebben gemanoevreerd dat zij 65 jaar na dato voor een dergelijk belangrijk onderwerp nog steeds afhankelijk zijn van projectfinanciering. Een béétje zelfkritiek was natuurlijk wel op zijn plaats geweest.
x
Gearchiveerd onder:9. Java Post