Buitengerechtelijke executie
Op 21 december 1948 wordt de regeringssecretaris van de jonge republiek Indonesië door Nederlandse militairen vermoord. Zijn vrouw sleept de Staat der Nederlanden voor de rechter – en wint. Reconstructie van een vergeten affaire.
Door Frank Vermeulen
Een paar kilometer buiten Kaliurang laat sergeant-majoor Marinus Geelhoed de jeep bij een bocht in de weg stilhouden. De vijf Indonesiërs in de aanhangwagen moeten uitstappen. Ze worden een bamboebos ingevoerd over een smal pad. Voorop loopt Masdoelhak Nasoetion, de belangrijkste gevangene. Hij is adviseur, regeringssecretaris en goede vriend van Mohammed Hatta, de vicepresident van de jonge republiek Indonesië. Met president Soekarno proclameerde Hatta ruim drie jaar eerder, op 17 augustus 1945, de onafhankelijkheid van Indonesië. Sindsdien is de voormalige kolonie gewikkeld in een gewelddadige dekolonisatieoorlog met het voormalig moederland.
Achter Nasoetion lopen in ganzenpas Geelhoed en de Molukse soldaten Tupumahu en Walanda. Zij worden gevolgd door de andere gevangenen: hoofd van politie Soemarsono, een lijfwacht wiens naam onbekend is gebleven, het hoofd bosbouw Dirdjoatmodjo en majoor Tjé Agoes Kiemas van de TNI, het leger van de republiek. Achteraan loopt korporaal Peter van Haalem. De Nederlandse militairen behoren allen tot het Korps Speciale Troepen, opgericht door kapitein Raymond Westerling, berucht vanwege de bloedige ‘pacificatie’ van Sulawesi begin 1947.
Ongeveer honderd meter van de weg moeten de vier achterste gevangenen hurken op de rand van een ravijn. Ze worden onder schot gehouden door Van Haalem, die gewapend is met een vlammenwerper en een pistool. Geelhoed zegt tegen Nasoetion: „Ga jij eerst maar mee”. En hij loopt met hem, gevolgd door Tupumahu en Walanda, voorbij twee huizen die daar staan. Dan schiet Geelhoed met zijn karabijn Nasoetion door het hoofd. Getuigen zeggen later dat ze „afgrijselijk gekerm” van het slachtoffer hebben gehoord.
De gevangenen die Van Haalem onder schot houdt, raken in paniek. Dirdjoatmodjo rent er vandoor. Van Haalem probeert de drie overigen met zijn vlammenwerper te doden maar het apparaat werkt niet. Terwijl de korporaal de anderen te hulp schreeuwt, schiet hij nu met zijn pistool de lijfwacht dood. Als hij zijn wapen op Kiemas richt, grijpt die zijn pols vast. Kiemas wordt drie keer getroffen, maar niet dodelijk. Van Haalem trapt hem het ravijn in, en schiet ook Soemarsono dood. Dan krijgt hij zijn vlammenwerper aan de praat en verbrandt de lichamen van de twee gedode slachtoffers. Geelhoed komt aangerend met de anderen en verklaart later: „Ik zag nog een gevangene lopen en wij hebben op hem geschoten. Daarna zag ik dat er twee doden lagen die nog rookten.” Dirdjoatmodjo en Kiemas overleven de schietpartij en zullen later hun relaas vertellen aan de militaire politie.
De dood van Nasoetion was een moord in de hoogste politieke kringen in Indonesië. De kwestie werd aanhangig gemaakt bij de VN en in politiek Den Haag en figureerde kort in de media. De kwestie duikt later beknopt op in schriftelijke bronnen.
Hier wordt voor het eerst, aan de hand van eigen onderzoek, gereconstrueerd wat er is gebeurd in Kaliurang. En hoe de zaak-Nasoetion uiteindelijk leidde tot de eerste juridische nederlaag van de Nederlandse Staat in verband met moorddadig optreden van een Nederlandse militair tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië.
Kraamvrouwenkoorts
Adriana van der Have (36) is de vrouw van Nasoetion (39). Op het moment dat haar man wordt vermoord, op 21 december 1948, bevindt zij zich in het ziekenhuis van Yogyakarta, 23 kilometer ten zuiden van Kaliurang, herinnert zich hun oudste zoon Soeloeng Nasoetion (75).
Daar, in dat wat koelere, hooggelegen vakantieoord op de helling van de vulkaan Merapi wonen de leiders van de republiek. Het gezin Nasoetion woont er nu al een jaar in het huis Air Langga. Het dorp is dat hele jaar toneel geweest van onderhandelingen tussen Nederland en de republiek onder auspiciën van de zogeheten Commissie van Goede Diensten van de Verenigde Naties.
Tot dan toe was het een tamelijk ontspannen tijd met veel sociaal contact tussen de families Soekarno, Hatta en Nasoetion.
Adriana van der Have is drie dagen eerder bevallen van een vierde zoon en heeft kraamvrouwenkoorts. Nasoetion is meteen na de geboorte langs gekomen om zijn vrouw en jongste kind te bezoeken. Dat was de laatste keer dat zij hem zag.
Van der Have maakte als 20-jarige kennis met Hatta. Die was economiestudent aan de Nederlandsche Handels Hogeschool (voorganger van de Erasmus Universiteit Rotterdam). Hij kreeg privéonderwijs bij haar vader, die accountant was. Via Hatta leerde ze Nasoetion kennen en raakte ze enthousiast over hun ideaal: een onafhankelijk Indonesië.
Een huwelijk tussen het Nederlandse burgermeisje en Nasoetion wordt door diens familie, het vorstenhuis van Tapanuli in Noord-Sumatra, aanvankelijk afgekeurd. De familie zoekt naar een geschikte adellijke partner voor de prins. Om problemen te voorkomen vertrekt Nasoetion daarom voor drie jaar naar Parijs waar hij journalistiek studeert aan de Sorbonne. Na zijn terugkeer wordt er toch getrouwd. Het paar gaat in Utrecht wonen waar zij kostwinner wordt als chemisch analist op het laboratorium van Volksgezondheid. Nasoetion promoveert in 1943 in de Indologie. Na de oorlog belandt het paar via enige omwegen in Yogyakarta.
Operatie Kraai
De republikeinse regering verwacht rond Kerst 1948 een nieuwe aanval van Nederland. Soekarno, Hatta en oud-premier Soetan Sjahrir bevinden zich daarom in Yogyakarta, de regeringszetel van de republiek. Nasoetion is achtergebleven in Kaliurang en door Hatta gevraagd om alle regeringsdocumenten te vernietigen.
Op zondagochtend 19 december begint generaal Simon Spoor, de legercommandant in Indonesië, Operatie Kraai. Dit grootscheeps militair offensief is de Nederlandse geschiedenis ingegaan als Tweede Politionele Actie. De Indonesiërs noemen het Agresi Militer Belanda II, de Tweede Nederlandse Militaire Agressie.
Nederland is de moeizame onderhandelingen in Kaliurang over de toekomstige staatkundige verhoudingen met Soekarno beu en wil een beslissing forceren. Door de republiek te „onthoofden”, zoals Rémy Limpach schrijft in De Brandende kampongs van generaal Spoor, oftewel door de regeringszetel te bezetten en de leiding van de republiek gevangen te nemen, denkt Nederland het verzet te kunnen breken.
Militair is de operatie een succes. Uit het dagrapport van kapitein J.W. Westerhoff, commandant-operatiën van het Korps Speciale Troepen (KST), blijkt dat zij om twee uur ’s middags het paleis van Soekarno zonder enige verliezen hebben bereikt, en eigenlijk ook zonder noemenswaardige tegenstand. „Het voorpeleton van troep III werd door de lijfwacht van Soekarno beschoten. Het vuur werd krachtig beantwoord! Resultaat was dat Soekarno en Soetan Sjahrir naar buiten kwamen met een witte vlag en zich overgaven.”
De Indonesische politici poseren met de Nederlandse commandant voor een foto op de voorgalerij. Er zijn ook bewegende beelden van een glimlachende Soekarno die ontspannen een sigaret rookt met de Nederlandse officier van justitie die hem heeft gearresteerd. Soekarno weet dat de hele wereld toekijkt en in diplomatiek opzicht is Operatie Kraai voor hem waarschijnlijk een beslissend succes. De VN-veiligheidsraad veroordeelt het Nederlandse optreden en stelt een orgaan in dat de soevereiniteitsoverdracht moet voorbereiden, de UNCI (United Nations Commission for Indonesia). De VS, waar gesproken wordt over the senile and ineffectual imperialism van Nederland, dreigen met intrekking van de Marshallhulp.
Zwijgplicht
Als Van der Have op 29 december door een Nederlands militair konvooi naar Kaliurang is teruggebracht, vindt zij haar huis Air Langga geplunderd terug. Haar ‘kokkie’ blijkt zich min of meer over haar drie zoons van zeven, vier en drie jaar te hebben ontfermd. Van buren hoort zij dat haar man door de Nederlanders is meegenomen. Een Nederlandse officier vertelt haar begin januari 1949 dat Nasoetion waarschijnlijk is vermoord. Haar wordt zwijgplicht opgelegd, ze mag niets over de moord bekendmaken in Nederland. Van der Have trekt zich er niets van aan en stuurt via via een bericht aan haar moeder. Bij gevolg krijgt ze huisarrest opgelegd in Yogyakarta. Maar ook de republikeinse regering brengt de moord naar buiten door de kwestie aanhangig te maken bij de VN.
Er verschijnen in februari 1949 berichten in Nederlandse en Amerikaanse kranten over de moord op Nasoetion. De Chicago Tribune schrijft bijvoorbeeld dat de zaak-Nasoetion een van de ergste is van de beschuldigingen die Indonesië op dat moment naar voren brengt in de VN.
In politiek Den Haag heerst na Operatie Kraai een crisissfeer. Verantwoordelijk minister Sassen van Overzeese Gebiedsdelen treedt op 11 februari af. In het hieropvolgende Kamerdebat stelt de CPN ook de moord op Nasoetion aan de orde.
Historicus Jaap de Moor beschrijft in Westerlings oorlog (1999) hoe Van der Have er in februari in slaagt via Nederlandse vrienden haar relaas op het bureau te laten belanden bij de minister a.i. van Overzeese Gebiedsdelen, Van Maarsseveen. Die dringt aan op onderzoek bij de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Indonesië, zeg maar de hoogste civiele gezagdrager, oud-premier Beel. De druk wordt verder opgevoerd na een klacht van de republiek over de moord: ook de VN vraagt om opheldering. Begin maart vraagt Beel generaal Spoor een onderzoek in te stellen. Dan wordt het stil. Maar de auditeur-militair mr. E.Bonn is in april 1949 wel degelijk aan het werk gegaan, zoals later blijkt.
Claim
Het is inmiddels 1950. Indonesië is onafhankelijk. Adriana van der Have heeft op voorspraak van Hatta een functie als lector aangeboden gekregen aan de hogeschool van Bandung. En op 1 mei belandt een advocatenbrief op het bureau van de minister van Oorlog in Den Haag. De weduwe eist compensatie: bijna tweehonderdduizend gulden. Op dat moment een forse claim.
De minister, en namens deze de secretaris-generaal, antwoordt eind september met een briefje van vier zinnen: Nederland acht zich niet aansprakelijk voor de onrechtmatige daad die haar is aangedaan. Aansprakelijk is namelijk Indonesië dat door de soevereiniteitsoverdracht de rechtspersoonlijkheid van Nederlands-Indië heeft overgenomen. „Eventuele aanspraken, welke mevrouw A. Nasoetion-van der Have op grond van de in uw brief gestelde feiten zou menen te kunnen geldend maken, zouden (…) niet behoren te worden gericht tot de Staat der Nederlanden, doch tot de rechtspersoon Indonesië.” Later zal de rechter hieruit concluderen dat de Staat de gepleegde feiten door de Nederlandse militairen en het feit dat Van der Have recht heeft op schadevergoeding dus niet ontkent.
Maar zover is het nog niet: in oktober 1951 staat de zaak stil en Van der Have vraagt haar advocaten contact te zoeken met de Leidse hoogleraar E. Meijers, grondlegger van het Nieuw Burgerlijk Wetboek en dus een juridische halfgod in die tijd. Bovendien is een neef van hem getrouwd met een zus van Van der Have.
Meijers antwoordt de advocaten met een woedend briefje. Hij spreekt er zijn „verwondering” over uit dat zij tien maanden niets aan de zaak gedaan hebben. „Drukke werkzaamheden kunnen onmogelijk een excuus zijn een zaak zó lang te laten rusten.” Aan Adriana van der Have schrijft Meijers gelijktijdig, het is 8 oktober 1951, dat hij het grondig met het standpunt van de Nederlandse staat oneens is. „(Ik acht het) een schande, dat Nederland in deze zich aan aansprakelijkheid onttrekken wil, met de bewering: gij moet U voor een zodanige vordering tot Indonesië wenden.”
Soeloeng Nasoetion was op dat moment tien jaar oud. „In het begin stampte mijn moeder woedend rond door het huis, terwijl ze schreeuwde: ‘Waarom is er geen reactie? Waarom is er geen recht? Waarom?’ Later hield dat op.”
Van der Have neemt een nieuwe advocaat: Karel van Rijckevorsel, tevens aanstaand lid van de Tweede Kamer voor de KVP. Hij doet wat de eerste twee advocaten hebben nagelaten: hij spant namens Van der Have, inmiddels Indonesisch staatsburger, een proces aan tegen de Staat. En hij stelt een dossier samen.
Daarin bevinden zich onder meer de getuigenverhoren van de auditeur-militair Bonn van de soldaten Tupumahu en Walanda van mei 1949. En het verhoor van Geelhoed door twee onderzoekers, de officieren van justitie C. van Rij en W.J.H. Stam, die in 1949 naar Indonesië werden gestuurd om onderzoek te doen naar „de beweerde excessen door Nederlandse militairen”. Hoe dat nog steeds vertrouwelijke rapport in handen kon komen van een advocaat, blijft onopgehelderd.
Kippen schieten
Uit deze stukken, uit de Excessennota (1969) en uit militaire dagrapporten aanwezig in het Nationaal Archief blijkt dat op 20 december 1948, de dag na de inname van Yogyakarta, een groep van 110 commando’s van het Korps Speciale Troepen opdracht kreeg de waterbronnen van de stad veilig te stellen bij Kaliurang. De troep onder commando van luitenant R.F. de Mey, rukt uit in jeeps. Om drie uur ’s middags wordt Kaliurang bereikt en „gezuiverd”. Het ‘actieverslag’ meldt dat de aanwezige VN-onderhandelaars van de Commissie van Goede Diensten zijn gelast binnen te blijven. Zij hebben dus niet kunnen zien hoe militairen Nasoetion arresteerden en afvoerden naar het ‘Hotel Kalioerang’. Bij zijn arrestatie werd zo hardhandig opgetreden dat hij een verbrijzelde onderkaak opliep.
Soeloeng Nasoetion was met zijn broertjes in de kamer: „Er werd op de deur geklopt. Mijn vader deed de deur open en kreeg meteen een geweerkolf in zijn gezicht.” Het huis werd geplunderd, zegt hij, en zijn vader afgevoerd. „Tegen mij zei hij: ‘Zorg altijd voor je broertjes en voor je moeder.’” Soeloeng zag zijn vader niet meer terug.
In het hotel worden ’s avonds ook de vier andere gevangenen binnengebracht en verhoord.
Geelhoed verklaart tegenover de onderzoekers Van Rij en Stam dat het aanvankelijk niet de bedoeling was de gevangenen te doden. Maar als de militairen later op hun kamer liggen, geeft luitenant De Mey, commandant van de 2e compagnie paratroepen, opdracht de gevangenen de volgende dag „op te ruimen”. „Door de luitenant is toen gezegd dat we daarbij de vlammenwerper moesten gebruiken.” Het apparaat was kapot geweest en moest, volgens Geelhoed, worden „uitgeprobeerd”. „Het was de bedoeling de mensen met de vlammenwerper te doden.”
De volgende ochtend worden de gevangen in de jeep gezet met de mededeling dat ze meegaan „op kippenjacht”. Het actieverslag van de bezetting van Kaliurang maakt melding van een sectie die om negen uur wordt uitgestuurd „om rijst bijeen te zoeken”. Twee uur later staat er: „Patrouille keert terug zonder rijst.” Bij „bijzonderheden” is ingevuld: „Gene”.
Als reden voor de moord op Nasoetion geeft Geelhoed dat zijn meerderen denken kolonel Abdul Harris Nasoetion, befaamd commandant van de republikeinse Siliwangidivisie, in handen te hebben. Waarom de andere gevangenen dan ook dood moesten, wordt hem niet gevraagd. Ook is onduidelijk waarom alle aandacht van de onderzoekers, ook die van auditeur-militair Bonn, gericht is op Geelhoed en niet op de officier, luitenant De Mey, die hem opdracht gaf. Zij beiden worden in verband gebracht met een reeks bloedige incidenten, zoals twee weken na Operatie Kraai bij Operatie Modder: het bloedbad dat de paratroepen van het Korps Speciale Troepen aanrichtten in de oliestad Rengat in Sumatra.
Bonn komt na het verhoor van Tupumahu en Walanda, begin mei 1949, tot de conclusie dat Geelhoed moet worden vervolgd. „Het behoeft m.i. wel geen betoog dat ook de sergeant-majoor Geelhoed zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor geen aannemelijk excuus is aan te voeren.”
Aan Van Rij en Stam vertelt Geelhoed zeven maanden later dat het van vervolging nooit gekomen is. Hij raakte gewond bij een actie in april in West-Java en kreeg in het ziekenhuis een briefje van De Mey dat hij moest simuleren dat hij nog lang niet beter was. De vraag blijft hoe zijn berechting buiten beeld is geraakt.
‘Ruim die wijven ook maar op’
Van Rij en Stam ondervragen Geelhoed ook naar aanleiding van een moordpartij op 19 december, twee dagen voor de moord op Nasoetion, en vlak nadat de parachutisten van het Korps Speciale Troepen het vliegveld Maguwo bij Yogyakarta hebben veroverd. Para’s van de speciale troepen houden een auto aan met daarin twee vrouwen, een chauffeur en twee hoge functionarissen uit de staf van vice-president Hatta. De mannen moeten in een greppel zitten bij vier andere gevangenen.
Geelhoed verklaart dat hij een pistool vond bij een van de mannen en dat hij het vuur opende omdat de man wilde schieten. Vervolgens werd de hele groep neergeschoten. De vrouwen werden gespaard. Ook bij deze actie is luitenant De Mey aanwezig. Hij wilde wél dat de vrouwen werden gedood maar dat bevel werd niet opgevolgd. „Luitenant De Mey was erbij. Toen het schieten afgelopen was, zag ik hem. Hij zei toen ten aanzien van die vrouwen: ‘Ruim die wijven ook maar op’. Ik heb dat niet gedaan.” Volgens Geelhoed handelde hij onder grote psychische druk. „De fout met mij is geweest, dat ik te lang in de acties heb gezeten. Het is mij te zwaar geworden. Daardoor ben ik tot al deze dingen gekomen.”
Over luitenant De Mey zegt Geelhoed ook dat deze vaker het bevel had gegeven om mensen te doden. „De opvatting van luitenant De Mey was altijd: ‘Alles opruimen om geen risico’s te nemen’.”
In het gelijk gesteld
Van Rijckevorsel is twee jaar bezig met het proces tegen de Staat, die bij het standpunt blijft niet aansprakelijk te zijn voor wat de Nederlandse troepen in Indonesië gedaan hebben. Maar op 13 januari 1953 schrijft Van Rijckevorsel aan Van der Have dat de rechtbank haar in het gelijk heeft gesteld: „…de Staat der Nederlanden is aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de moord op Uw echtgenoot”. De Staat is verder veroordeeld tot betaling „van een bepaald bedrag” waarvan de hoogte nog moet worden vastgesteld. Van Rijckevorsel, inmiddels Kamerlid, hoopt dat het vonnis rechtspolitieke gevolgen zal krijgen: „Uit de wijze waarop de Rechtbank het vonnis heeft gemotiveerd, is mij in ieder geval gebleken dat ook de Rechtbank dit een zeer belangrijk vonnis acht, daar U zult begrijpen dat de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden voor onrechtmatige daden door ons leger in Indonesië gepleegd, zeer belangrijke financiële gevolgen heeft. Het eerste vonnis is in uw zaak gewezen, doch de kans is groot, dat als gevolg daarvan meerdere acties tegen de Staat zullen worden ingesteld.” Dat laatste zou nog bijna veertig jaar duren.
Van Rijckevorsel komt in de tien daaropvolgende maanden met de landsadvocaat tot een schikking. De Staat heeft hoger beroep aangetekend maar betaalt, na veel gesjacher, een bedrag van ruim 149.000 gulden en wijst aansprakelijkheid af. Van der Have accepteert het geld maar houdt vol dat Nederland wel degelijk aansprakelijk is.
De weduwe is dolgelukkig. In een brief aan Van Rijckevorsel schrijft ze op 18 november 1953, vijf jaar nadat haar man werd vermoord: „Dat ik heel dankbaar ben dat U erin geslaagd bent deze hele kwestie zo prachtig af te wikkelen kan ik niet onder woorden brengen.”
Het duurt tot 21 januari 1954 tot Van Rijckevorsel het bedrag ontvangt op zijn rekening en kan overmaken naar de bank van Adriana van der Have.
Hoogste onderscheiding
Sergeant-majoor Marinus Geelhoed is nooit vervolgd voor de moord op Nasoetion op 21 december 1948 bij Kaliurang. Evenmin voor het doodschieten van ongewapende burgers na inname van het vliegveld Maguwo op 19 december. Noch voor enig ander mogelijk vergrijp tijdens de dekolonisatieoorlog. Hij ontving wel op 9 november 1949 de Bronzen Leeuw, de op een na hoogste militaire onderscheiding.
Ook luitenant R.F. de Mey, die waarschijnlijk de opdracht gaf tot de moord op Nasoetion en de andere gevangenen, is daarvoor nooit vervolgd. Noch voor mogelijke andere oorlogsmisdaden.
Adriana van der Have overleed in 1994 in Bandung. Haar zoons namen op 6 november 2002 de hoogste onderscheiding van de republiek Indonesië, de Bintang Mahaputra Utama, in ontvangst, postuum toegekend aan hun vader Masdoelhak Nasoetion uit handen van toenmalig president Megawati Soekarnoputri. Zij is een dochter van Soekarno en inmiddels weduwe van de in 2013 overleden Taufiq Kiemas, voorzitter van het Indonesisch parlement (2009-2013) en zoon van Tjé Agoes Kiemas, die de moordpartij bij Kaliurang overleefde.
x
x
Eerste zaak over militair geweld
Dit artikel is een reconstructie van het proces van weduwe Adriana Nasoetion-Van der Have na de moord op haar man door een Nederlandse commando. De Haagse rechtbank stelt op 12 januari 1953 de Nederlandse Staat aansprakelijk voor de schade die zij leed ten gevolge van de moord.
Het is de eerste keer dat een slachtoffer van Nederlands militair geweld in Indonsië in het gelijk wordt gesteld. Hoewel er vele duizenden andere slachtoffers zijn, volgen er tot 2009 geen vergelijkbare claims. De zaak-Nasoetion raakt in de vergetelheid.
In 2009 begon het proces van de ‘weduwen van Rawagede’ tegen de Staat. Zij werden in 2012 in het gelijk gesteld. Tot nu toe is gedacht dat niet eerder een dergelijk proces was gevoerd.
In deze uitzending van Andere Tijden vertelde (onder anderen) Peter van Haalem 10 jaar geleden over zijn ervaringen in Indonesië.
Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad, 28 januari 2017.
Gearchiveerd onder:9. Java Post