Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

´Onze overwinning is hun ten zegen´

$
0
0

De Nederlands-Indische overheid trachtte met militaire en economische middelen zo veel mogelijk macht uit te oefenen tegen zo weinig mogelijk kosten. In Bandjermasin, waar een contract was gesloten met de sultan, ging het in 1852 fout toen de Nederlanders zich bemoeiden met de troonopvolging. Er ontstond niet alleen een lokale opvolgingsstrijd, maar de bevolking richtte zich ook steeds meer tegen de koloniale macht. De jaren 1859-1963 staan thans bekend als de Bandjermasinsche Krijg. Het zou tenminste vier jaar duren voor de Nederlanders weer heer en meester waren in dit gebied. Dit alles – natuurlijk – uit naam van ´de beschaving´. Zelfs de doden speelden hierbij een rol.

Bandjermasin: monument voor residentiekantoor

Bandjermasin: monument voor residentiekantoor

In februari 1860 schreef de chef der expeditie, luitenant T.M. Verspijck, vanuit Amoenthai in zijn dagorder:

“Op den 5den Februarij jl. rukte de kapitein Schift van Moengoe-Taijor met den 1sten luitenat Blondeau, den dienstdoenden officier Coenen en 70 bajonetten met den officier van gezondheid Tall naar Tjambaioe, de plaats waar Radja Koening en de opstandeling Anta Loedin zich met hun aanhang ophielden. Na een uiterst vermoeijenden marsch bereikte men genoemde kampong, waar men de opstandelingen met een goed aangebragt geweer-vuur overviel en verrastte; deze vlugten daarna in allerijl naar het versterkte huis van den Radja Koening. Driemaal werd deze sterkte door twee peletons onzer dappere troepen te vergeefs bestormd; ten vierde male werd zij genomen en verbrand, zoomede de daaraan grenzende Kampong. Elf lijken bleven van den vijand achter, terwijl de beruchte Radja Koening geblesseerd en daarna afgemaakt is geworden; volgens geruchten zou ook de opstandeling Anta Loedin gesneuveld zijn. Deze schoone overwinning hebben wij evenwel duur betaald door het verlies van den braven en moedigen 1sten luitenant Blondeau, die bij de eerste bestorming aan het hoofd zijner manschappen door twee lanssteken zwaar gewond werd en eenige oogenblikken later den geest gaf. Zijn naam blijve steeds bij het leger in roemrijke nagedachtenis. Ook de dappere werkzame kapitein Schiff, die gedurende zijn kommandement te Moengoe-Taijor vele en nuttige diensten heeft bewezen, zal ten gevolge der vele vermoeienissen wegens ziekte van zijn post moeten worden afgelost. Aan alle officieren, onder-officieren en manschappen, die deze luisterrijke overwinning hebben bevochten, betuig ik mijn dank.” 

Een maand later vervolgde Verspijck, inmiddels benoemd tot majoor, met:

De initiatiefnemer, T.M. Verspijck

De initiatiefnemer, T.M. Verspijck

“Bandjermassing den 2den Maart 1860. Krijgskameraden! Toen na het gevecht bij Tjambai op den 5den Febr. jl. de droevige mare tot ons kwam, dat de eerste luitenant P. Blondeau, aan het hoofd zijner soldaten bij de bestorming den heldendood was gestorven, toen gevoeldet gij allen met mij, het verlies, dat het leger in het algemeen, en zijne kameraden der landmagt van deze expeditie in het bijzonder door het sneuvelen van dien dapperen en braven officier trof. Hoewel overtuigd, dat de nagedachtenis van dien brave eene duurzame plaats heeft gevonden in de harten zijner kameraden, zoo zoude het daarstellen van een blijvend en openlijk blijk van krijgsmanshulde, gewijd aan de nagedachtenis van een dapperen, doch te spoedig verloren krijgsmakker, het bewijs leveren, dat krijgsmanseer en krijgsmansroem ook na den eeredood op juiste waarde geschat worden. Krijgskameraden, officieren der landmagt bij deze expeditie! laten wij dat bewijs levere, dat ieder naar zijn vermogen bijdrage, om den te vroeg ontslapen krijgsmakker een monument te Moengoe-Taijoer op te rigten, dat zijne roemvolle nagedachtenis verheerlijkt. Eere aan den dappere!”

Verspijck deed dus een beroep op zijn mede-militairen om in de buidel te tasten voor een monument ter ere van Blondeau. Voor de uitvoering werd een commissie opgericht onder leiding van luitenant-kolonel C. F. Koch en kapitein F.C.A. Stoecker. De reacties waren zó positief dat al snel opdracht kon worden verleend voor het ontwerp.

Veranderingen

De volgende jaren trad een aanzienlijke vertraging op in de plannen. Niet alleen overleden nog meerdere andere officieren en vele ondergeschikten, hetgeen de vraag deed rijzen: waarom voor Blondeau wél, en voor de anderen niet? Maar ook de locatie van het monument leidde tot discussie.

Bandjermasin en Martapoera, ca. 1860

Bandjermasin en Martapoera, ca. 1860

De Commissie probeerde het allemaal uit te leggen via een circulaire, weergegeven in de Java Bode, op 6 januari 1864:

“De Commissie ter oprigting van een monument voor de ter Zuid-en Ooster-afdeeling van Borneo gesneuvelde, of ten gevolge van vermoeijenissen en ontberingen bezweken Officieren der Landmagt, heeft de eer aan Heeren Contribuanten tot het monument bekend te maken, dat dit gedenkteeken te Bandjermasin is aangekomen, en het haar voornemen is zich alsnu per request te wenden tot den Gouverneur Generaal, ten einde vergunning te erlangen om het op te rigten te Martapoera. Bij de somtijds, en door sommigen, geuitte meening, dat het wenschelijk ware, om het bewuste gedenkteeken niet te Martapoera, maar op eenige andere plaats hier ter kuste op te rigten, b. v. Bandjermasin of Schans van Tuijll, acht de Commissie voornoemd het niet ondoelmatig, bij wijze van Circulaire, aan de Contribuanten op te geven de motieven, die haar aanleiding geven, om bepaaldelijk de erectie te Martapoera voor te staan.”

Met andere woorden, de vraag was aan de orde of het reeds uit Nederland gearriveerde gedenkteken in Bandjermasin moest staan, of in het nabijgelegen Martapoera. De Commissie vond het laatste:

“Martapoera was de hoofd- en Residentie-plaats van het Oude Bandjermasinsche Rijk; Het is de plaats, die het meeste prestige bezit in het oog van den door onze veroveringen overwonnen Bandjerees; van daar zijne herhaalde pogingen om die plaats te hernemen; gelijk vroeger zich daar de Kraton verhief als zigtbaar teeken van het gezag des Sultans, zoo wappert daar thans Nêerlands driekleur, ten bewijze dat het Sultans-Rijk vernietigd is en Nederland daar gezag voert. Te Martapoera was het, dat onze eerste operatien aanvingen; van daar was het dat onze troepen het eerst ter overwinning geleid werden. Ontegenzeggelijk is er in de geheele Zuid-en Ooster-afdeeling van Borneo geen centraal punt, hetwelk als historische punt, zoo zeer als Martapoera herinnert aan de glorierijke uitkomsten van den hier ter kuste gevoerden krijg; wij gelooven daarom dan ook aan de kameraden, voor welke wij het monument oprigten, eene welverdiende hulde te brengen door het hun ter eere gestichte gedenteeken juist dáár te plaatsen, waar de inboorling het levendigst herinnerd wordt aan het feit zijner onderwerping, en waar, bij het aanschouwen dier gedenkzuil, den Bandjerees in het geheugen wordt geroepen: uw Sultan, uw hof, uwe Pangerans, uw Kraton, dat alles wat de grootheid van uw Rijk uitmaakte, en heinde en verre in dezen Archipel vermaard was, en schrik verpreidde, het heeft moeten bukken voor Neerlands dapperen.”

Volgens de Commissie was ook sprake van een precedent. Aanvankelijk was toestemming verleend het gedenkteken op te richten in Martapoera, maar later sprak het bestuurlijke gezag de voorkeur uit voor Bandjermasin. De Commissie hierover:

“Wel is waar zal Bandjermasin steeds meer bezocht blijven, maar wij gelooven overigens, dat een monument voor dierbare dooden opgerigt, juist niet dagelijks moet gezien worden; de kracht der gewoonte zal, wanneer men dat gedenkteeken telkens onder de oogen heeft, allengs het effect, van het aanschouwen en de herinnering aan hen, voor wie men het daarstelde, doen verminderen, ja schier doen verdwijnen, en eindelijk gaat men er langs zonder zelf te denken, dat daar iets staat wat tot hart en geest spreken moet!

Het, is op dien grond vooral, dat, wij zoo zeer gestemd zijn tegen de oprigting van het monument te Bandjermasin op het pleintje voor het Residentiehuis of ergens anders; wij gelooven toch, dat men het daar weldra zou passeren, zonder iets anders te gevoelen of aan iets anders te denken, dan men gevoelt of denkt bij het voorbijgaan van een lantaarnpaal , of elk ander dikwerf voorkomend plaatselijk voorwerp. Dit laatstbedoelde pleintje achten wij ook daarom ongeschikt, omdat als men daar het monument, op een verhevenheid wilde plaatsen, alle effect verloren zou gaan, en het daar in ’t geheel niet uitkomen zoude.”

Een wat vreemde redenering. Eerst stelt de Commissie dat een locatie moet worden gekozen die ´den inboorling´ in het bijzonder imponeert, en dan stelt zij weer, dat juist een plaats moet worden aangewezen die níet iedere dag kan worden bezocht.

Monument Bandjermasin

Monument Bandjermasin

´Onze overwinning is hun ten zegen´

Enkele maanden later verscheen een reactie in de Oostpost:

“Wij moeten opkomen tegen sommige uitlatingen in de Commissie circulaire, die ons minder goed voorkomen en die in geen geval met eene edelmoedige staatkunde zijn overeen te brengen. Indien de circulaire niet gedrukt ware en niet vooral in Bandjermasin eene ruime verspreiding had gekregen, zou ons haar inhoud minder bedenkelijk voorkomen. Het monument moest louter een gedenkteeken zijn voor de in Banjermasin bezweken officieren (waarom ook niet van de bezweken onderofficieren en manschappen?), maar nu verandert de kommissie het doel er van in zoover dat zij het juist te Martapoera wil oprigten om den inboorlingen het levendigst te herinneren aan het feit hunner onderwerping en aan het feit dat hun sultan, hun hof, hun pangerans, hun kraton en alles wat de grootheid van hun rijk uitmaakte heeft moeten bukken voor Neêrlands dapperen. Dit doel mag het doel van het monument niet zijn en de kommissie had het althans niet op die wijze mogen omschrijven. Indien zij een monument van de vernedering der inboorlingen had willen oprigten, zou zulks door de regering niet hebben behooren te worden geduld. Wij hebben toch door de opheffing van het rijk van Bandjermasin de bevolking niet willen vernederen, maar brengen onder een geregeld bestuur en het de weldaden van een regtvaardig bestuur doen deelachtig worden, dat is: in plaats van haar te vernederen hebben wij haar willen verheffen. Het monument mag toch niet zijn een middel om haar én vrees te verwekken én levendig te houden, maar, in volgende tijden, wanneer de inboorlingen zullen ondervonden hebben dat onze overheersing hun ten zegen is moeten ook zij het met deelneming kunnen aanstaren, als een herinnering aan de dapperen die gevallen zijn om een staat van zaken in het leven te roepen, die zooveel tot hunne verheffing en welvaart heeft toegebragt. De Commissie houdt ons ten goede dat wij haar circulaire op deze wijze bespreken, en wij gelooven ook dat zij zelve zal inzien dat het edelmoediger ware geweest van de aangehaalde punten, als motieven harer handeling, niet te gewagen.”

Weer drie jaar later blijkt dat de Commissie bakzeil heeft gehaald. De Java Bode van 23 maart 1867:

“De Commissie ter oprigting van een monument voor de ter Zuid- en Ooster Afdeeling van Borneo gesneuvelde of ten gevolge van ontberingen en vermoeienissen bezweken Officieren der Landmagt, heeft de eer aan inteekenaren voor bedoeld monument bekend te maken:

– Dat zij wegens onvermijdelijke omstandigheden, en om verdere vertraging in de oprigting van het gedenkteeken te voorkomen, afgeweken is van het door haar medegedeelde voornemen in hare Circulaire aan Contribuanten, dd. 25 November 1863, en toegestemd heeft, dat het monumentopgerigt wordt te Bandjermasin, op een plein ontstaan door het wegruimen van het oude Residentiekantoor.

– Dat de vroeger bedoelde uitsluitende bestemming van de gedenkzuil, als aandenken aan bezweken Officieren der Landmagt, door haar in overleg met den eersten ontwerper van de geheele zaak, den Kolonel Verspijck, en met de Commissie ad hoc te Bandjermasin, veranderd is in die, tot ´Hulde aan de gesneuvelden en door ontberingen en vermoeijenissen bezwekenen bij de krijgsverrigtingen te Zuid- en Oostkust van Borneo. 1859 – 1865.´”

De onthulling

Monument der gevallenen

Monument der gevallenen

Het monument werd onthuld op 19 februari 1867, op het plein voor de nieuwe residentswoning te Bandjermasin. Van deze onthulling nog de volgende details:

“Omtrent de uitvoering der onthulling valt te vermelden het navolgende: Zij vond plaats in tegenwoordigheid van den Resident der Zuid- en Ooster-Afdeeling van Borneo en verdere plaatselijke Civiele autoriteiten en Ambtenaren; van den Luitenant kolonel Kommandant der troepen; den Majoor plaatselijk Militairen kommandant van Bandjermasin; de kommanderende Officieren van de in station aanwezige bodems der Koninklijke Nederlandsche Marine, benevens eenige verdere officieren van land- en zeemagt, de gezaghebbers van de aanwezige gouvernements stoomers en verdere belangstellenden.

Voorts werd er bij geparadeerd door de daartoe beschikbare bemanningen van de Koninklijk Nederlandsche Marine en het garnizoen. Nevens het monument had zich eene plaats gegeven de commissie, die was belast geweest met de oprigting, en werd door haren president, den gepensionneerden majoor der infanterie Schuack, zich wendende tot de aanwezigen, eene rede gevoerd. (…)

Nadat spreker nog had herinnerd, hoe het aller wensch was, dat tot de onthullingsplegtigheid van het monument mogt worden gekozen de dag der verjaring van onzen geëerbiedigden Koning, omdat de geschiedenis van Neerlands wapenen zoo innig verbonden is met die van Hoogst Deszelfs stamhuis, en zijne rede had besloten met den wensch, dat het monument steeds en immer mogt getuigen van de onkreukbare trouw van leger en vloot aan Koning en Vaderland, werden de omhulsels onder den uitroep van: Leve de koning! weg genomen en vertoonde zich alstoen het monument in zijne fijne vormen en met zijne bevallige versierselen aan de aanwezigen. Dadelijk na de ontblooting werd het begroet met het Nederlandsche volkslied, gespeeld door de aanwezige muziek van het Garnizoens Bataillon, en werd vervolgens door de troepen om het monument gedefileerd, waarmee de plegtigheid was besloten.

Als bijzonderheid betreffende het ontstaan van het monument en het opschrift daarvan kunnen wij nog mededeelen, dat het plan tot oprigting reeds dagteekent van den eersten tijd des krijgs, en ontstond en rijpte bij hen, die, daaraan deelnemende, al dadelijk vele kameraden hadden zien vallen; dat volgens dat plan het monument ook slechts zou bestemd zijn geweest tot de herinnering aan die eerstgevallene offers, maar dat men, gekomen aan het einde van den krijg, die na hen er nog zoo vele eischte, de zigtbare hulde aan de nagedachtenis van allen heeft willen vereenigen in een algemeen en eenig gedenkteeken, waaraan het alsnu onthulde voldoet.

Omtrent het monument zelf eindelijk valt nog te vernielden, dat het is van gegoten ijzer en voorstelt eene gothische naald, in den trant als de van gelijk metaal vervaardigde monumenten, die men aantreft op het Waterlooplein te Batavia en het Michielsplein te Padang.”

 

 

Bronnen
Java Bode, 14 maart 1860
Java Bode, 6 januari 1864
Java Bode, 16 maart 1867
Java Bode, 23 maart 1867


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Viewing all articles
Browse latest Browse all 529