Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Nederlands extreem oorlogsgeweld van structurele aard

$
0
0

Meerderheid van militairen niet betrokken – de daders kwamen wel uit alle geledingen

Was het geweld van het Nederlandse leger in de koloniale oorlog in Indonesië te vergelijken met dat van de Duitsers in bezettingstijd? Nee, heeft de regering altijd gezegd. Vast staat nu wel dat dat geweld zich niet beperkte tot enkele incidenten, maar dat het extreem en structureel was.

Door Rémy Limpach

Een Indonesische gevangene wordt van zijn cel naar de verhoorruimte gebracht. Al voor hij daar aankomt, is hij herhaaldelijk met een knuppel neergeslagen door een Nederlandse militair die met hem meeloopt. Die militair is een verveelde kok van de Huzaren van Boreel van de Koninklijke Landmacht, gelegerd in Bentokan, Midden-Java. De kok had besloten ook eens deel te nemen aan het verhoor van een gevangene. In de verhoorruimte aangekomen, rukt hij met grof geweld plukken haar uit het hoofd van de arrestant en bewerkt diens ontblote borst met brandende sigaretten. Hij snijdt hem in de huid en wrijft zout in de wonden. Bij elke aanraking moet de gevangene ook nog ‘terima kasih, toean’ tegen zijn beul zeggen, ‘dank u wel, meneer’.

Nederlandse militairen poseren met enkele Indonesische gevangenen (NIMH)

Nederlandse militairen poseren met enkele Indonesische gevangenen (NIMH)

Van dit macabere schouwspel, dat zich afspeelde in maart 1949, waren meerdere Nederlandse militairen getuige, maar niemand greep in. Wel besloot een van hen, de verontwaardigde sergeant A. Peters, zijn observaties later naar een Nederlandse krant te sturen. Maar zijn plan om door publicatie van zijn relaas een einde aan de vaak wrede Nederlandse omgang met gevangenen te maken mislukte. Hoofdredacteur J.F.F. Möllman van het katholieke weekblad De Linie weigerde de brief te publiceren en verklikte de onderofficier, die het lef had gehad om met zijn volledige naam te ondertekenen. 

Het verzet van Peters illustreert dat niet iedereen binnen en buiten het militaire apparaat achter de toepassing van extreem geweld stond, ook al waren deze personen meestal te bang of te zwak om de keten van geweld te doorbreken. In dit geval leidde het door de autoriteiten gelaste onderzoek ertoe dat niet alleen de kok tot zes maanden voorwaardelijk werd veroordeeld; ook Peters kreeg drie maanden voorwaardelijk door de krijgsraad opgelegd, omdat hij de mishandeling niet had gemeld.

Bovenstaand verhaal is slechts één van de vele gevallen van extreem Nederlands oorlogsgeweld tijdens de koloniale oorlog in Indonesië van 1945 tot 1949. Een verhaal als dat van de kok van de Koninklijke Landmacht ondergraaft de mythe dat alleen bepaalde eenheden zoals inlichtingendiensten zich tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog schuldig maakten aan extreem geweld, door velen oorlogsmisdaden genoemd. Ook een kok, die net als veel stafmedewerkers op het eerste gezicht weinig met de vijand in aanraking kwam, kon zwaar over de schreef gaan.

Na een omvangrijke studie van de Nederlandse archieven is de conclusie in mijn proefschrift dan ook onvermijdelijk: Nederlandse militairen pasten op structurele basis extreem geweld toe in de strijd tegen de Indonesiërs – wat trouwens niet betekent dat de meerderheid zich daaraan schuldig maakte.

Wat betekent de term ‘structureel’ precies? In het debat ging het tot nu toe voornamelijk over de tweedeling ‘incidenteel’ en ‘systematisch’. Daarvoor is vooral de ‘Excessennota’ uit 1969 verantwoordelijk: volgens die haastig samengestelde regeringsnota kwam extreem geweld slechts ‘incidenteel’ voor. Er werd weliswaar een voorbehoud gemaakt voor de gesanctioneerde massamoord op Zuid-Celebes en de systematische martelingen door de inlichtingendiensten, maar over het algemeen zou er sprake geweest zijn van een zich ‘correct gedragende’ krijgsmacht. De mensen konden gerust zijn: de vergelijking met de Duitse bezettingsmacht tijdens de Tweede Wereldoorlog ging geenszins op.

Maar de feiten wijzen in een andere richting. De bulk van de vele duizenden gevallen van extreem geweld bevond zich tussen de intensiteitsniveaus ‘incidenteel’ en ‘systematisch’ in. De onderzoekers-veteranen Jacques van Doorn en Wim Hendrix concludeerden al in 1970 dat er een patroon zichtbaar was in het extreme geweld. Over de gehele linie kan beter worden gesproken van ‘structureel’ extreem geweld. ‘Structureel’ betekent dat een verschijnsel zich steeds weer voordoet en niet toevallig is, maar een diepere oorzaak heeft.

Laag moreel

Deze diepere interne oorzaken zijn vooral in de krijgsmachtstructuur en -strategie te vinden. De krijgsmacht kampte met grote problemen die het ontstaan van extreem militair geweld bevorderden. Om de belangrijkste te noemen: geringe discipline, een korte en slechte opleiding, een opportunistische mobilisatie van deels ongeschikte militairen en hulptroepen, een vooral in 1949 zeer laag moreel, een polariserend, demoniserend en racistisch vijandbeeld plus een gebrekkige leiding en slechte uitrusting van de troepen.

Daarnaast speelde een rol dat de koloniaal, autoritair en paternalistisch denkende legertop de vijand zwaar onderschatte en de eigen mogelijkheden overschatte. Deze miscalculatie leidde tot een onrealistische militaire strategie – terwijl de krijgsmacht met een ernstig troepentekort kampte om de overambitieuze doelen te realiseren. Dit troepentekort leidde ertoe dat vele militairen langer in dienst moesten blijven dan oorspronkelijk beloofd, dat er nauwelijks tijd voor ontspanning was, dat ‘rotte appels’ in de gelederen niet naar huis werden gestuurd en dat vele militairen door de uitputtende en zenuwslopende guerrilla-oorlog fysiek en psychisch afgemat raakten.

De oorlog moest worden gewonnen en de eigen verliezen moesten worden beperkt, en die doelstellingen kregen voorrang op het al dan niet geschreven oorlogsrecht. Ook al omdat checks and balances ontbraken, kon daardoor een politiek-militair kader ontstaan waarin de militair-civiele top extreem geweld oogluikend toestond. In het klimaat dat onder de dominante trojka van generaal Spoor, procureur-generaal Felderhof en luitenant gouverneur-generaal Van Mook heerste, werd het gebruik van extreem geweld gedoogd, zo niet gestimuleerd. Dit geweld diende de facto als een beleidsinstrument om de Indonesische revolutie de kop in te drukken.

De inzet van geweld werd nog bevorderd doordat Indonesiërs als rechteloos werden beschouwd. Als er soms ‘excessen’ bekend werden en er daardoor reputatieschade dreigde, werd er hooguit oppervlakkig onderzoek gedaan, en alleen als het om onderofficieren en soldaten ging. Meestal werden de daders licht of zelfs geheel niet gestraft. Officieren bleven sowieso buiten schot.

De analyse van enkele in de overheidsarchieven goed gedocumenteerde gevallen van extreem geweld illustreert dat er vaak een zeer brede coalitie van directe of indirecte daders op alle hiërarchische militaire en civiele niveaus bestond, die het extreem geweld systematisch in de doofpot stopte. Op een lager, lokaal niveau konden commandanten zo oogluikend en ongestraft toestaan dat gefrustreerde en door de Indonesische guerrilla in het nauw gedreven minderen een ‘afschrikwekkend voorbeeld’ stelden – als ze Nederlandse ‘contraterreur’ niet al zelf expliciet bevolen onder de leus ‘het doel heiligt de middelen’.

Commando’s

Om uit te leggen wat ‘structureel’ geweld inhoudt, moet ook de term ‘systematisch’ worden toegelicht. Die term betekent dat extreem geweld onderdeel is van een strategie, een systeem, zoals bij de inzet van de commando’s van het Depot Speciale Troepen onder leiding van kapitein Westerling. Zij probeerden de tegenstander op Zuid-Celebes en elders af te schrikken en de bevolking door collectieve straffen, zoals het afbranden van dorpen, te dwingen de Nederlandse kant te kiezen.

Deze doelgerichte inzet van angst als strategisch wapen was een voortzetting van de uiterst bloedige militaire traditie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (Knil). De door Knil-officieren gedomineerde legertop rondom generaal Spoor zette commando’s en para’s vooral in op Java en Sumatra. Ze fungeerden als een soort brandweer om reguliere eenheden, die bij hun ‘pacificatietaken’ niet succesvol waren, te ondersteunen. Na hun ‘zuiveringsacties’ regende het vaak klachten over vermoorde Indonesiërs, geplunderde en platgebrande kampongs en verkrachtingen. De legertop hield de elitetroepen bijna altijd de hand boven het hoofd.

Ook inlichtingendiensten maakten zich schuldig aan systematisch extreem geweld, vooral aan martelen – dat is inmiddels officieel onderkend. Op papier was het verboden, in de praktijk werd het van bovenaf min of meer getolereerd. Het slecht opgeleide personeel van de inlichtingendiensten stond onder grote druk van lokale militaire commandanten om informatie over de ongrijpbare vijand te verzamelen. Gevangenen golden daarbij als belangrijkste informatiebron, met voor hen regelmatig fatale gevolgen.

Commando’s, para’s en inlichtingenpersoneel maakten maar een klein deel van de hele krijgsmacht uit. Die bestond vooral uit regulier personeel van de Koninklijke Landmacht, het Knil en het Korps Mariniers. Die reguliere troepen pleegden niet over de gehele linie systematisch extreem geweld, maar lokaal kwam het wel voor, vooral als de troepen in het defensief zaten en terreur als wapen gingen gebruiken.

Toch was ook het geweld van deze troepen niet ‘slechts’ incidenteel, daarvoor zijn er inmiddels te veel gevallen bekend. Veel vooral niet-officiële bronnen (egodocumenten) verwijzen vaak naar Knil-militairen als belangrijkste daders. Het staat vast dat die inderdaad vaak uiterst ‘fel’ optraden. Toch is ook geweld van militairen van de Koninklijke Landmacht en van mariniers zeker niet uitzonderlijk.

Rookgordijn

De conclusie van de regering in 1969 (‘het hele leger gedroeg zich correct’) kan gelezen worden als een poging het extreme geweld te bagatelliseren tot ongewilde incidenten waaraan voornamelijk de commando’s en inlichtingendiensten, met vele autochtone KNIL-militairen in hun gelederen, zich schuldig maakten. Zo gingen de gespecialiseerde troepen als zondebok dienen – naast enkele individuele reguliere (vooral autochtone) ontspoorde minderen en natuurlijk de tegenstander. Hooggeplaatste militaire en civiele autoriteiten konden zo buiten schot blijven.

Deze interpretatie lijkt een bewust opgetrokken rookgordijn. Zij is feitelijk onjuist, want ook de veel talrijkere reguliere eenheden pleegden op grote schaal extreem geweld. In hun dagboeken, brieven en andere egodocumenten spreken militairen van de Koninklijke Landmacht duidelijke taal. Velen trekken zelf vergelijkingen met het optreden van de Duitse bezetter in Nederland.

De conclusie dat Nederlandse militairen structureel extreem geweld toepasten, kwetst veel veteranen die daaraan part noch deel hadden. Dat is begrijpelijk. Hun verontwaardiging heeft er decennialang toe geleid dat onaangename waarheden niet werden uitgesproken. In het ‘excessendebat’ van de laatste jaren wordt vaak van onderzoekers en journalisten geëist dat ze ook kijken naar het Indonesisch geweld (Bersiap). Er wordt wel geopperd dat het Nederlandse geweld werd opgeroepen door gruwelen van de tegenpartij: die verminkte Nederlandse militairen. Inderdaad was ook het Indonesische geweld vaak weerzinwekkend. Toch kan veel Nederlands geweld niet gezien worden als wraakactie, het stond op zichzelf. En áls er werd gereageerd op Indonesisch geweld, was die reactie vaak buitensporig.

Tot vandaag geldt trouwens voor alle oorlogvoerende partijen dat door de tegenstander gepleegd extreem geweld in een rechtsstaat onder geen enkele voorwaarde rechtvaardigt dat militairen eigen rechter en beul spelen en bijvoorbeeld ongewapende gevangenen zonder vorm van proces vermoorden of verdachte personen martelen.

De waarheid is (ook) in het Nederlandse geval hard, maar zeventig jaar na dato is het de hoogste tijd om die te erkennen. Alleen als we het verleden onder ogen willen zien, kunnen we met een schone lei verder met de toekomst.

x

Dit artikel verscheen eerder in Trouw, onder de titel ‘Ook de kok wilde wel een Indiër martelen’, op woensdag 23 september 2015.

Rémy Limpach is een Zwitsers-Nederlandse historicus. Hij promoveerde onlangs aan de Universiteit van Bern, Zwitserland, op een proefschrift over het Nederlandse geweld in Indonesië tussen 1945 en 1949. Inmiddels werkt hij voor het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Zijn proefschrift zal medio 2016 als Nederlandstalige handelseditie verschijnen.

 


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Viewing all articles
Browse latest Browse all 529